Monseigneur Jan de Kok 40 jaar bisschop

“Ik kijk in dankbaarheid terug”

Monseigneur Jan de Kok heet bij zijn medebroeders en huisgenoten in Voorhout liever ‘broeder Jan’. Hij vierde 6 maart jl. dat hij 40 jaar geleden tot hulpbisschop werd gewijd. De benoeming was op 15 januari van dat jaar, 1982. Op het moment van het interview in februari, is hij niet van plan het uitbundig te vieren. Wat hij in 2019 wél uitbundig gevierd heeft met zijn familie was dat hij 70 jaar franciscaan was. Jan de Kok trad in bij de franciscanen in 1949 en werd in 1956 tot priester gewijd. 40 jaar bisschop zijn betekent voor hem vooral in dankbaarheid op een hoop dingen terugkijken.

Ik zou het onmiddellijk overdoen

Meehelpen in de groentezaak

Jan de Kok vertelt levendig over zijn jeugd in Den Haag, waar zijn ouders een groentezaak hadden. Hij wordt als oudste in het gezin geboren in 1930, daarna komen er zeven zussen en als hij 14 is, krijgt hij er een broertje bij. In tegenstelling tot de meeste jongens die op hun 12e op een klein-seminarie kwamen, begint hij pas op zijn 19e aan de opleiding bij de franciscanen. En zo mocht hij in zijn tijd op het gymnasium meehelpen in de zaak. “Ik ben de eerste van de familie die naar de universiteit ging, via de franciscanen. Als ik niet naar de franciscanen was gegaan, was het een studie geschiedenis in waarschijnlijk Leiden geworden.”

“Op de lagere school heeft meester Hooft van Huijsduijnen mijn liefde voor geschiedenis gewekt. Toen ik een jaar of 17 was, heb ik uiteindelijk gekozen tussen geschiedenis studeren of priester worden. In die tijd oefenden kapelaans nog in hoge mate het toen nog niet formeel bestaande beroep van sociaal werker uit. De paters van de Haagse Boskant gingen met pij en al de hofjes in. Mijn vader en beide grootvaders hebben allemaal in het parochieel armbestuur (vandaag heet dat ‘caritas’) gezeten. Op het Aloysiuscollege in Den Haag hadden wij ook een soort ‘sociale sectie’. Dan kon je in de twee hoogste klassen assistent-leider op een jongenspatronaat worden.”

Hoogleraar in de kerkgeschiedenis

Jan de Kok vertelt hoe het ging nadat hij priester was geworden. “In 1956 werd ik tot priester gewijd. Daarna ging ik geschiedenis studeren in Nijmegen en in 1963 studeerde ik af. Een jaar later volgde mijn promotie en werd ik ook archivaris bij de franciscanen, nadat ik de Rijksarchiefschool had gevolgd. In dat studiejaar 1963/64 was ik ook nog gevraagd de lector kerkgeschiedenis in de eigen franciscaanse opleiding tijdelijk te vervangen, wat voor de helft een blijvertje werd. En dat had vervolg: ik werd bij het samengaan van de opleidingen hoogleraar in de kerkgeschiedenis aan de katholieke theologische (toen nog) hogeschool in Utrecht en aan de rijksfaculteit. Uit mijn onderwijs resulteerde in 1979 het boek ‘Drie eeuwen West-Europese kerkgeschiedenis. Een inleiding: 1680 tot heden’. In Leuven wordt dat nu nog gebruikt.”

Franciscaanse Academie

“Aan zo’n gezamenlijke hogeschool kleefde een vraag: hoe zouden daar (op termijn) specifiek-franciscaanse thema’s aan bod blijven komen? Samen met Leo Goossens en een aantal anderen zijn we begonnen met het opzetten van de Franciscaanse Academie, de voorloper van het Franciscaans Studiecentrum. Franciscanen en kapucijnen betaalden de kosten en iedereen die interesse had was welkom op de eerste grote vergadering in 1976 in Den Bosch op de Mariënburg. Geleidelijk werden we toen ingeschakeld bij een cursus voor het franciscaans middenkader, bij de zusters en broeders. Drie keer achter elkaar hebben we een driejarige kadercursus gehad.”

Officieel portret van mgr. Jan de Kok na zijn wijding in 1982.

“Als je zoiets doet, krijg je er ook iets voor terug”

In 1982, volkomen onverwacht, werd Jan de Kok gevraagd als hulpbisschop. “En toen kwam ineens het verzoek of ik even bij de kardinaal langs wilde komen. Ik dacht dat het over een bepaalde kwestie aan de universiteit  zou gaan. Op de Maliebaan moest ik niet naar de spreekkamer beneden maar naar boven. Dat is deftig, dacht ik. Ik werd naar Willebrands’ eigen zit- en werkkamer gebracht! Hij rijst op vanachter zijn bureau en zegt: ‘Ik heb je gevraagd te komen, want ik wil je vragen mijn hulpbisschop te worden.’ Hij wilde me inzetten voor het Ariënskonvikt, door hem in 1979 gestart voor priesterstudenten. En hij wilde ook komen tot een voorziening voor kandidaat pastoraal werkers, voor een diakenopleiding. Er moest van alles gebeuren in de contacten naar buiten, met de universiteit en richting Rome.”

“Ik werd geacht de situaties goed te kennen. Ik had natuurlijk niet aan een theologische maar aan een letterenfaculteit gestudeerd, een ‘echte universiteit’ zeiden we weleens om theologen te plagen. Wel was ik  altijd al de man van de opleidingscommissies. Zelfs de protestanten vroegen of ik met ze mee kon gaan als ze overleg hadden, want zij zaten ook met het probleem dat er telkens zaken moesten veranderen. Zo is het trouwens nog. Om de paar jaar moet alles anders, en niet alleen in het onderwijs is dat zo.”

“Dat indringende gesprek bij Willebrands duurde een uur. Toen ben ik alles voor mezelf op een rijtje gaan zetten. Weigeren kon ik niet echt, want ik had natuurlijk beloofd de kerk van dienst te zijn. Als dit je gevraagd wordt, moet je een keiharde reden hebben om nee te zeggen en die had ik niet. En mijn ervaring is dat als je zoiets doet, je er ook iets voor terugkrijgt. Ik realiseerde me heel goed wat er zou verdwijnen. Het onderwijs met mijn studenten wat ik altijd met veel plezier had gedaan. Het studiecentrum. Mijn vaste assistentie in Bunnik. Ik moest dus ophouden met lesgeven! Anders kwam ik aan twee kanten van het loket terecht.’”

“Ik zou het onmiddellijk overdoen”

“Ik ben 25 van de 40 jaar met veel plezier hulpbisschop geweest en ik kijk in dankbaarheid terug op een hoop dingen. Met name in het bisdom heb ik met veel plezier gewerkt. De meeste dingen lagen in het verlengde van wat ik eerder deed. Sommige dingen lagen aanvankelijk bij de tweede hulpbisschop Jan Nienhaus. Toen die uitviel vanwege gezondheid en minder moest gaan werken, kwam er bij mij behalve de strikte kadervorming natuurlijk nog meer bij. Toen Jan Nienhaus helemaal moest stoppen, was ik ook al 70. Het meeste werk rond de opleiding was toen al gebeurd. Ik wilde niet met voortijdig pensioen, maar wel minderen; en ik miste de liturgie van het kerkelijk jaar.”

“Toen is geregeld dat ik het wat kalmer aan zou gaan doen en dat ik alleen op zaterdagavonden zou vormen. Ik zou gaan wonen op Zuilen (red: op de pastorie van de Utrechtse Jacobusparochie) waar ik de zondagse eucharistie zou doen. Ik had ook nog een tweede parochie. Toen kwamen er weer jonge medebroeders bij de franciscanen. Naar aanleiding daarvan wilde ik een eenvoudig, leuk boekje over onze provinciegeschiedenis maken, met een goeie bibliografie. Maar het is toch een tamelijk dik boek geworden.” Hij lacht. Het ‘boekje’ dat hij bedoelt, is het boek ‘Acht eeuwen minderbroeders in Nederland – Een oriëntatie’ dat in 2007 uitkwam.

“Ze hebben wel eens gevraagd of ik het over zou doen. Ja, ik zou het onmiddellijk overdoen! Toen ik 75 werd en met emeritaat ging, keerde ik weer ten volle naar de broederschap terug. Dat werd makkelijker doordat ik ook weer, op verzoek van de provinciaal, vijf jaar archivaris ben geweest.”

Franciscaanse spiritualiteit

Over de rol van de franciscaanse spiritualiteit vertelt Jan de Kok dat die nauwelijks een rol speelde toen hij franciscaan werd. “Aan de mensen uit mijn franciscaanse parochie de Boskant in Den Haag heb ik mijn roeping te danken. Franciscus speelde in die tijd een geringe rol. Dat werd rond 1960 anders. En met die Franciscaanse Academie kwam de franciscaanse spiritualiteit voor mij ineens dichterbij.”

“Verder heb ik veel geleerd door mijn bestuurlijke ervaring als bisschop. In bestuurlijke verhoudingen komt het erop aan de zaak eerst eens van de andere kant te bekijken, iets wat je als historicus overigens ook leert. De moeilijkheid is dat we vandaag de dag in de samenleving te maken hebben met een vrijheidsideaal dat wel over de rechten maar heel moeilijk over de plichten spreekt. Als er soms problemen waren, vond ik altijd dat je er zelf naartoe moest gaan. Dan groeide er in zo’n ontmoeting ter plekke veel meer dan wanneer ze zelf iemand naar jou toe stuurden. Gelukkig had ik ook voortreffelijke medewerkers en -werksters.”

De woonzorglocatie waar de communiteit Voorhout woont.

Eenrichtingsverkeer

Jan de Kok zegt dat hij altijd veel geleerd heeft van buitenlandse studenten in Utrecht. “En bij het verblijf in Rome op het Nederlands college kwam je heel veel studenten uit de Derde Wereld tegen, uit Afrika, Azië, Indonesië. Het was zo boeiend om met hen te praten.” Als we spreken over het huidige kerkklimaat in Nederland, verwijst hij naar het buitenland, maar ook naar het verleden. “We moeten ons goed realiseren dat de oudste vorm van christengemeenschap de synagoge is. Dat is geen eenrichtingsverkeer. De hele verkondiging is tegenwoordig eenrichtingsverkeer. In de synagoge is men samen aan het leren. De eerste kerk was de ontvangstzaal van de Romeinse keizer, waar je tegenover elkaar stond, in een hofliturgie.”

Zou het goed zijn als het er in de kerk weer zo aan zou toegaan? “Dat is wat ik stiekem hoop van de lekenbewegingen, voor zover ze niet iets te veel een vrijblijvend karakter hebben. De derde orde heeft in ons land eigenlijk nooit goed kansen gehad in het verleden. Ik hoop eigenlijk dat lezing van de franciscaanse geschriften, lezing van de Schrift, in zulk soort bijeenkomsten als in een synagoge plaats zouden vinden. Het buitenland heeft daar veel meer een traditie in, bijvoorbeeld met de lekenbewegingen in Frankrijk en Italië. De vernieuwing moet daarvan komen. Er ontstaan kleinere spilgroepen met een grotere beweging omheen. Maar Nederland lijdt nog altijd aan het idee ‘wij weten het beter dan de rest van de wereld bij elkaar.’ Daarvan verwacht ik voor de komende periode niet zoveel, maar ik zie elders positieve ontwikkelingen.”

“Wat geloof ik daar nu zelf van?”

Op de vraag waar hij op het moment mee bezig is, antwoordt Jan de Kok: “Het is interessant om te zien wat er allemaal gebeurt in dit huis. (red: Jan de Kok woont op een woonzorglocatie in Voorhout.) Ik vraag altijd aan iedereen wat er gebeurt. Verder doe ik heel weinig aan kerkgeschiedenis – ik ben alleen met sociale geschiedenis bezig. Ik heb nooit een rijbewijs gehad. Nu ik niet meer zo mobiel ben, bestel ik boeken. Dan schrijf ik een briefje en dan wordt er weer een pak boeken bezorgd. Ik volg o.a. hoe Russen en Chinezen in elkaars armen worden gedreven.”

“Ik ben nu 91. Het is nog niet zover, maar wat mij betreft mag het nog even wachten dat ik kom te overlijden. Wat bij mij een heel grote rol speelt: ik heb in mijn prediking altijd geprobeerd de persoon van Jezus Christus bij de mensen te krijgen. Ik erger me eraan hoeveel tijd er wordt gestoken in bijzaken. In devoties. Ik heb tot mijn 90e mogen preken, hier in huis. Ik ben nu voor mezelf aan het opschrijven vanuit welk Jezusbeeld ik al die jaren heb gepreekt. Het is niet voor publicatie bedoeld, maar dat ik met de Schrift bezig blijf. Ik ga door de preken heen die ik heb bewaard. Met als gewetensvraag: wat geloof ik daar nu zelf van?”

Marie-Claire Willemsen

Gerelateerde nieuwsberichten

Klik hier om uw eigen tekst toe te voegen