Deel 3: de muzikale interpretatie van het Zonnelied door Franz Liszt
‘Rockster’ Franz Liszt gefascineerd door Franciscus
In 2025 is het Zonnelied van Franciscus van Assisi 800 jaar jong. Gedurende deze acht eeuwen heeft het een ontelbare schare dichters, schrijvers, musici en andere kunstenaars geïnspireerd. Om deze verjaardag te vieren, brengen we dit jaar elke maand een bijzondere uitvoering of interpretatie van Franciscus’ literaire meesterwerk. Deze maand vertelt Hans-Peter Bartels over de Zonneliedcomposities van Franz Liszt.
Op jonge leeftijd bezoekt Liszt het franciscanenklooster waar zijn vader gewoond had en wil hij minderbroeder worden
De beroemdste componist die zich waagde aan een eigen versie van het Zonnelied is ongetwijfeld Franz Liszt. Hij noemde het zijn lievelingswerk en misschien is dat ook wel de reden dat hij er twintig jaar aan bleef schaven. Soms wordt Liszt de eerste rockster genoemd. Hij leefde ook wel een leven van extremen. Na een zwarte periode in zijn leven lijkt hij rust te vinden in de Derde Orde van Sint Franciscus (dat wat we nu de Orde van Franciscaanse Seculieren of OFS noemen). In diezelfde periode werkt hij aan zijn Zonneliedcompositie. In feite levert, net als bij Franciscus, een donkere periode in zijn leven dit werk op.
Adam Liszt
Franz Liszt werd op 22 oktober 1811 geboren in Raiding. Deze plaats ligt nu in Burgenland, Oostenrijk, maar in Liszts tijd lag het in het koninkrijk Hongarije dat deel uitmaakte van de Dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije. In het Hongaars heet de plaats Doborján. Franz Liszt of Liszt Ferencz in het Hongaars had Duitssprekende ouders, de Hongaarse Adam Liszt (wiens naam ook als List geschreven werd) en de Oostenrijkse Maria Anna Lager. Vader Adam was – naar wens van zijn moeder – twee jaar novice bij de franciscanen geweest. Vanwege zijn “grillige en veranderlijke aard” moest hij op 29 juli 1797 de orde verlaten. De connectie met de franciscanen is echter altijd gebleven. Dat Adam zijn enige zoon naar Franciscus ‘Franz’ noemde, zal dan ook weinigen verbaasd hebben.
Wonderkind
Een dag na Franz’ geboorte wordt hij gedoopt in de Wallfahrtskirche St. Marien in zijn geboorteplaats. Het katholieke geloof zal zijn hele leven een grote rol blijven spelen. In het bijzonder geldt dat voor zijn twee naamheiligen (Franciscus van Assisi en Franciscus van Paola, stichter van de Orde der Miniemen). Vooral de Fioretti van Franciscus – een bundeling van sprookjesachtige verhalen over de heilige van Assisi – behoren tot Franz’ dierbaarste literatuur. Op jonge leeftijd bezoekt Franz enkele malen het franciscanenklooster waar zijn vader gewoond had. Hij wil zelf ook minderbroeder franciscaan worden, maar zijn vader – zelf amateur-musicus – heeft Franz’ talent voor het pianospel ontdekt en steekt er daarom een stokje voor. Het wonderkind moet zich verder ontwikkelen en tot grote hoogten stijgen. Zo krijgt Franz’ onder meer les in componeren in Wenen van Antonio Salieri.
Franz zal uitgroeien tot een wereldberoemd pianist en componist; een van de grootste, zo niet dé grootste, in de Romantiek. Hij viert grote triomfen tijdens talrijke concerttournees door heel Europa. Vandaar de aanduiding ‘eerste rockster ooit’. Al in zijn jeugd verhuist de familie via Wenen (1822) naar Parijs (1823 tot 1835). Daar overlijdt de vader. Liszt is dan vijftien jaar oud en wordt voor zijn moeder en zichzelf kostwinner als muziekleraar. De band tussen moeder en zoon wordt sterker en de moeder neemt de rol van promotor van zijn vader over. Franz zelf krijgt een zenuwinzinking vanwege de dood van zijn vader en een mislukte relatie met een leerlinge. Pas vier jaar later, bij het uitbreken van de Julirevolutie in Frankrijk (1830), keren zijn energie en passie voor muziek en compositie weer terug.
Frans-Duitse gravin
Franz ontmoet in die tijd de zes jaar oudere, getrouwde Frans-Duitse gravin Marie d’Agoult, met wie hij als twintiger drie kinderen (Blandine, Cosima en Daniël) krijgt, maar nooit huwt. Hij ziet haar steeds minder, de laatste jaren enkel tijdens een vakantie. Na elf jaar is de relatie voorbij. Liszts moeder Anna ontfermt zich over de kleinkinderen. Marie raakt buiten beeld.
Er volgt een rijke carrière voor Liszt die hem door alle Duitstalige landen, Frankrijk en Italië brengt. Zijn reputatie wordt vergroot door het feit dat hij een groot deel van de opbrengsten van zijn werk weggeeft aan liefdadigheidsinstellingen en humanitaire doelen. Hij doneert grote sommen aan het bouwfonds voor de Dom van Keulen en de Sint-Stefanusbasiliek in Boedapest. Hij doet privédonaties aan openbare diensten zoals ziekenhuizen, scholen en liefdadigheidsorganisaties zoals het Leipziger Muzikantenpensioenfonds. Na de Grote Brand van Hamburg in mei 1842 geeft hij concerten ter ondersteuning van daklozen.
Poolse prinses
In 1847 volgt nog een relatie met een Poolse prinses, Carolyne, getrouwd met de Duitse prins Nikolaus zu Sayn-Wittgenstein, waarmee hij een soort informeel huwelijk sluit, waarbij zij elkaars ‘zieleneigenaars’ worden.
Om een huwelijk nietig te verklaren moet men in die tijd nog naar de paus in Rome. Om die reden reist Carolyne naar Rome af, niet veel later gevolgd door Franz. Nadat haar eerste huwelijk ontbonden is, willen zij alsnog ‘echt’ trouwen. De trouwdatum en locatie staan al vast: op de vijftigste verjaardag van Franz (22 oktober 1861) in de San Carlo al Corsokerk in Rome. Onder geheimzinnige omstandigheden (waarschijnlijk de druk van de familie van haar ex-man) blaast Carolyne het huwelijk echter af.
Zwarte periode
Het is geen gemakkelijke periode voor Franz, want naast het geannuleerde huwelijk sterven zijn zoon Daniël (1859, 20 jaar), zijn oudste dochter Blandine (1862, 26 jaar) en zijn moeder Anna (1866, 78 jaar). Ook scheidt in 1863 zijn jongste dochter Cosima van Hans von Bülow om verder te gaan met de 24 jaar oudere componist Richard Wagner. Aanvankelijk tegen vader Franz’ zin in treedt zij in 1870 met Wagner in het huwelijk.
Liszt woont die jaren in Rome en treedt op 23 juni 1857 toe tot de derde orde van Franciscus (de huidige Orde van Franciscaanse Seculieren, OFS). Op 25 april 1865 ontvangt hij de kruinschering (tonsuur), wat ook toen ongebruikelijk was voor de derde orde. Hij gaat in het klooster Maria delle Rosario even buiten Rome wonen. Dat klooster behoort aan de Orde van de Heremieten van de Heilige Hiëronymus van de Congregatie van de Zalige Petrus van Pisa, gesticht door leden van de derde orde van Sint Franciscus, maar door de paus onder de Regel van Augustinus gebracht.
Carolyne zu Sayn-Wittgenstein.
Hij draagt vanaf dan een soutane en wordt al gauw ‘abbé Liszt’ genoemd, voor een lid van een lekenorde een zeer ongebruikelijke dracht en titel. Ook ontvangt hij de vier kleine wijdingen (koster, lector, exorcist en acoliet). De laatste jaren van zijn leven pendelt hij veel tussen Rome, Boedapest en Weimar; hij reist minimaal 4000 km per jaar in deze tijd. In 1886 reist hij naar Bayreuth om zijn dochter te helpen bij de organisatie van de Festspiele ter ere van haar drie jaar daarvoor gestorven man Richard Wagner. Tijdens die Festspiele overlijdt Franz op 31 Juli 1886. Daarom ligt hij ook in Bayreuth begraven.
Franciscaanse werken
Tussen 1853 en 1883 bereidt Liszt veertien nauw verwante werken voor, waarvan twee grootschalige vocale composities de leidraad vormen en gebaseerd zijn op het Zonnelied van Sint Franciscus. Ze worden ook wel zijn ‘franciscaanse werken’ genoemd. Dat er weinig over zijn (franciscaanse) religieuze werken geschreven en dus te vinden is, wordt wel gewijd aan het feit dat de meeste van Franz Liszts biografen protestant waren.
Tussen 1862 en 1882 componeert hij in verschillende versies de Cantico del Sol di San Francesco (Lofzang van de Zon van Sint Franciscus). De eerste zetting van de tekst (voor bariton, eventueel voor mannenkoor onder begeleiding van piano of orgel) wordt gemaakt in 1862. Het is wel uitgevoerd, maar nooit gepubliceerd. De definitieve versie, met begeleiding van orkest of piano en orgel, wordt voltooid in 1881 en wel onmiddellijk gepubliceerd. De hedendaagse versie voor pianosolo is ongepubliceerd gebleven totdat de Neue Liszt-Ausgabe het in 1983 drukte. De titel van de pianoversie heeft Liszt afgekort tot Cantico di San Francesco, maar het stuk verdient eigenlijk dezelfde titel als de cantate. Het stuk is gedeeltelijk gebaseerd op het bekende kerstlied In dulci jubilo (In zoete vreugde).
Bij de tekst van zijn composities parafraseert Liszt de oorspronkelijke tekst van Franciscus: hij blijft dicht bij het origineel, maar brengt enkele aanpassingen aan. Het Zonnelied is echt iets aparts onder Liszts latere werken. Het is een lofzang op vreugde, terwijl composities uit de Romantiek, de stroming waartoe Liszt behoort, zich eerder kenmerken door zwaarte en melancholie.
Herziene zetting
Tussen 1877 en 1883 herziet Liszt zijn oorspronkelijke zettingen van de Cantico del Sol radicaal. Deze herziene zetting blijft de meest bekende van Liszts vele Zonnelied-gerelateerde werken.
Een thema uit zijn Zonnelied komt ook voor in een ander franciscaans werk van Liszt: zijn ‘Legende van Franciscus nr. 1’, oorspronkelijk voor piano. Een jaar later componeert hij ‘Legende van Franciscus nr. 2’. Deze heeft echter betrekking op die andere Sint Franciscus (van Paola) waar Liszt grote eerbied voor had.
In deze periode componeert hij ook het oratorium ‘Legende van de Heilige Elisabeth van Hongarije’ (bij ons beter bekend als ‘Elisabeth van Thüringen’). De première van dit stuk vond plaats in Hongarije. Naar verluidt droeg Liszt daarbij een franciscaanse pij!
Hans-Peter Bartels ofm