Sinds 1971 ben ik lid van onze franciscaanse broederschap in Indonesië, al meer dan een halve eeuw, getekend door snelle veranderingen. In 1971 bestond de centrale communiteit in Kramat-Jakarta nog bijna helemaal uit Nederlanders, uitgezonderd Joseph Wahjosudibjo, de eerste Indonesische broeder aan het hoofd van de toen nog van Nederland afhankelijke missie. Hooguit tien jongere Indonesische medebroeders hielpen de tientallen Nederlandse en enkele Braziliaanse broeders in parochies en internaten in Bogor en West-Flores.
Enige Nederlander
Dat veranderde snel. Nog geen 15 jaar later was ik de enige Nederlander in Kramat-Jakarta. Ook buiten Jakarta was het aantal buitenlandse missionarissen sterk verminderd en ze zouden binnen de tien daaropvolgende jaren helemaal verdwijnen. Leiding en werkzaamheden van de inmiddels zelfstandig geworden provincie Sint Michaël (1983) waren geheel overgenomen door de Javaanse en Florinese broeders die in ongeveer gelijke aantallen waren toegetreden en opgeleid.
Langzaamaan verlegden zij de grenzen en breidden zij ons woon- en werkterrein uit naar Midden-Flores, West- en Oost-Timor, Thailand en Myanmar, en daarna ook Zuid-Sumatra, Noord- en Zuid-Kalimantan, en missies in het Heilig Land en Turkije. Deze uitbreiding was mogelijk vanwege voortdurende groei en ook omdat het bisdom Bogor (westelijk Java), ooit ons meest arbeidsintensieve werkterrein, steeds meer diocesane priesters kreeg zodat wij daar nu nog maar drie parochies en een kostschool hoeven te bedienen.
Risico van klerikalisme
Jammer is dat het flinke aantal kandidaten van het eiland Java, waaronder ook altijd veel roepingen tot lekenbroeder, de laatste twintig jaar is weggevallen. Dat vermindert de veelkleurigheid en evenwichtige samenstelling van onze broederschap in Indonesië. De jongste generatie medebroeders, inclusief hen die nu in opleiding zijn, is bijna geheel afkomstig van de katholieke eilanden Flores en Timor en deze broeders kiezen bijna uitsluitend voor het priesterschap. Dat verandert de samenstelling van de communiteiten, evenals het beeld van religieus leven. En het kan een risico van klerikalisme met zich meebrengen, zoals dat ooit met de orde in Nederland gebeurde boven de grote rivieren.
Bewust van dit risico voor onze franciscaanse identiteit besteedt de provincie de laatste twintig jaar veel aandacht aan de integratie van franciscaanse waarden in onze werkzaamheden. Een daarvan is Franciscus’ aandacht voor de armen aan de periferie. In Indonesië gaat het dan onder andere over de bevolking in ver afgelegen gebieden. Dat heeft meegespeeld in onze optie voor nieuwe plekken aan de periferie, ver van de centra van civiel en kerkelijk bestuur, om daar de gemarginaliseerden te bereiken. In zulke vaak zeer uitgestrekte en moeilijk begaanbare gebieden werkt nu vooral de jongste generatie medebroeders die zich nog behendig op motoren over modderpaden kunnen bewegen, uiteraard niet zonder vallen en opstaan.
Een ander voorbeeld is Franciscus’ liefde voor de natuur, inspiratie voor de huidige milieubeweging. In onze meestal agrarische parochies is het (eco-)pastoraat sterk gericht op een natuurvriendelijke omgang van de geloofsgemeenschap met de aarde die zij bewerken (zoals organisch tuinieren, geen akkerverbranding meer, herbebossing, plantaardige compost, etc.).
Bij dit alles proberen we met regelmatige bezinning de twee longen van ons leven als minderbroeders gezond te houden: minoritas en fraternitas: met Franciscus kiezen we ervoor om de mindere te zijn in elke relatie van broederschap, zowel onderling, als binnen de geloofsgemeenschap en ook in dialoog met de wijdere maatschappij die vanuit andere overtuigingen leeft. Makkelijker gezegd dan gedaan, want vaak is dat het omgekeerde van je spontane neigingen. Alleen het Evangelie en Franciscus kunnen ons en onze provincie op deze weg houden, onderweg naar onze honderdjarige aanwezigheid in Indonesië in 2029.
Martin Olsthoorn ofm
Dit artikel in de serie Indruk verscheen eerder in het magazine Minderbroeders Franciscanen, 2024, editie 4.