Gerard Heesterbeek over ervaringen die zijn leven tekenden
“Het is me allemaal in de schoot geworpen”
De herdenking van ‘800 jaar stigmata’ is aanleiding voor een interviewserie met broeders over de vraag: “Wat heeft uw leven getekend?” In zijn woonplaats Weert vertelt Gerard Heesterbeek over zijn contacten met arme en onderdrukte mensen die zich vanuit hun geloof inzetten voor een beter bestaan.
“In die bruisende stad Amsterdam ging de wereld voor mij open”
“We waren met dertien kinderen thuis, waarvan er vier inmiddels zijn overleden. Ik ben op 23 oktober 1940 in Maarheeze geboren, een klein Brabants dorp, vlakbij Weert. Ik was de vierde, nu ben ik de oudste.
Als ik nadenk over wat mij het meest geraakt heeft in mijn leven, kom ik niet uit bij één periode. Elke plek waar ik voor gevraagd werd bood momenten, of ervaringen, die mij vormden, en die zin gaven aan mijn leven en aan mijn doen en laten.
Hoe ouder ik word, met hoe meer waardering en respect ik terugkijk naar wie mijn ouders waren. Die hebben achteraf gezien echt een kompas in mijn leven betekend, met hun diep intens gelovig zijn, hun bescheidenheid en eerlijkheid, hun altijd klaar staan voor anderen die een beroep op hen deden. Dat was ook zo in de oorlog. Er waren al vijf, zes kinderen, de vader van mijn vader woonde ook bij ons thuis, en ze namen ook nog onderduikers op. Hoe kregen die eenvoudige mensen dat allemaal voor elkaar? Voor mij zijn zij de belichaming van Matteüs 25: de hongerigen spijzen, de dorstigen te drinken geven, zieken bezoeken… Wij als kinderen moesten ook al vroeg de handen uit de mouwen steken als er ergens hulp nodig was. Als er een vraag kwam van mensen, dan ging je daar gewoon op in. Heel vanzelfsprekend allemaal. Dat is pas ècht vormend geweest in mijn leven.
Toen ik jonger was, stond ik daar niet zo bij stil. Maar op een gegeven moment besefte ik wat een geweldige mensen zij waren en dat zij er altijd voor ons waren. Ik ging beseffen dat met die onderduikers in huis er altijd het gevaar bestond van verraad door NSB’ers. En wat zouden dan de gevolgen zijn? Maar mijn ouders vonden dat ze dit moesten doen, zonder erover te praten, heel bescheiden, eerlijk, oprecht. Maarheeze was in die jaren een klein boerendorp, waarin iedereen natuurlijk sterk op elkaar betrokken was. De hele cultuur van die tijd ademde kerk. Daar werden geen vragen bij gesteld.”
Beschutte leven
“Ik heb veel verschillende dingen gedaan in mijn leven. Ik werd meestal gevraagd en vaak voor dingen die nog niet bestonden. Het noviciaat, de studie filosofie en theologie in Alverna en Venray, mijn priesterwijding, dat alles speelde zich af in de turbulente jaren zestig. Studenten op de universiteiten roerden zich, protesteerden, eisten veranderingen. Er kwamen nieuwe politieke partijen, in de kerken werd het onrustig, mensen gingen anders denken en doen. Alles moest nieuw en anders. De spruitjeslucht van de jaren vijftig moest verdwijnen, werd geroepen. Maar dat alles ging grotendeels aan ons tamelijk beschutte leven binnen de kloostermuren voorbij. Ik had daar moeite mee. Ik heb geprobeerd daar iets aan te doen. Als voorzitter van de Academie van de Fraters probeerde ik uit die geslotenheid uit te breken, o.a. door het organiseren van bezoeken aan bedrijven, zoals Philips in Eindhoven. Ik zocht contact met de wereld om ons heen, ik volgde een cursus Spaans en had contacten met Spaanse gastarbeiders. Dat alles om toch wat meer de geest van de tijd in te ademen.”
Magisch centrum Amsterdam
“Na die jaren kreeg ik een eerste benoeming bij Open Deur in Haarlem, waar mijn ogen geopend werden voor andere vormen van kerkzijn. Na een jaar werd ik benoemd in Amsterdam, bij het Mozeshuis van de Mozes en Aäronkerk, ‘een centrum voor liturgie en vorming op de breuklijn van kerk en samenleving’, zoals de, niet nader ingevulde, opdracht luidde. Mijn zeer gewaardeerde medebroeder Thieu Duindam was daar teamleider. Hij vond mij de jonge hond, die hem moest opvolgen.
In die bruisende stad Amsterdam ging de wereld voor mij open. Gesteund door medebroeders zocht ik contact met alle mogelijke groepen, zoals de jongeren die in groten getale vanuit de hele wereld naar magisch centrum Amsterdam trokken, maar ook met mensen van de vredesbeweging, buitenlandse arbeiders. We hadden contacten met kunstenaars, kerkelijke groepen, gescheiden vrouwen, mensen die met pensioen gingen, etc. Een bonte menigte die niemand tellen kon. Uit dat alles kwamen veel activiteiten voort. Zo begonnen we een Theehuis in de Mozes en Aäronkerk, een rust- en ontspanningsplek voor jonge hippies, met meditatie, sitarconcerten, exposities…
Al snel werd ik voorzitter van het Amsterdamse vredescomitee en dat leidde tot talrijke bijeenkomsten en ontmoetingen in het Mozeshuis. Ik was intussen ook lid geworden van de Stichting Buitenlandse Werknemers van de Gemeente Amsterdam. Ook geen gemakkelijke klus. Vaak moest ik bemiddelen bij conflicten tussen rivaliserende groepen. Op een dag kwamen enkele Marokkaanse illegale arbeiders naar mij toe en vroegen of zij in de kerk een hongerstaking mochten beginnen om zo een verblijfsvergunning af te dwingen. Wij stemden toe, niet beseffend wat het allemaal met zich zou brengen. Het ging om 180 mensen, die maandenlang in de kerk te gast waren, met nog vele vrijwilligers daarbij. Wat een toestand! We moesten de vrede bewaren, want er waren ook spanningen, zoals met de Amicales, een belangenorganisatie van Marokkanen in Nederland. Dag en nacht hield het mij bezig.
Officieel was ik pastoor, maar het was geen parochiekerk meer. Het was een boeiende tijd, waarin ik veel ervaren en geleerd heb. Bij al die drukte volgde ik ook nog studies om me bij te scholen op maatschappelijke terreinen. Ik heb dat twaalf jaar gedaan.”
Moe en leeg
“Op den duur werd het wat veel. Gaandeweg begon ik moe en leeg te raken. Het drong tot mij door dat dreigde te gebeuren waar Franciscus voor waarschuwt: dat de geest van gebed uitgedoofd raakt. In de hectiek van alle dag was er te weinig ruimte voor bezinning, meditatie en gebed. In 1979 ben ik naar de provinciaal, Theo Simons, gestapt en heb hem om een sabbattijd gevraagd. Ik was al enige tijd zeer geïnteresseerd in de bevrijdingstheologie en de basisgemeenschappen die in Latijns-Amerika tot ontwikkeling kwamen. Ik vroeg, juist om mijn spirituele leven nieuwe voeding te geven, om naar Latijns-Amerika te mogen gaan. Ik wilde me onderdompelen in die wereld van bevrijdingstheologie en basisgemeenschapen, van mensen die vanuit een nieuw lezen van de Bijbel zich inzetten voor verbetering van het samenleven. Arme mensen, onderdrukte mensen, maar sterk en enthousiast in hun strijd voor gerechtigheid. De provinciaal herkende deze vraag en stemde toe,
Zo bracht ik in 1980 telkens drie maanden door in Brazilië, Peru, Colombia en Nicaragua. Elke keer een andere context, een ander programma, maar iedere keer ook verrassend, heilzaam, stimulerend, verrijkend! Vooral in Nicaragua, daar was een jaar eerder het dictatoriale regime van Somoza door de Sandinisten verjaagd. Ik ontmoette daar geweldige en inspirerende mensen, die begonnen aan iets nieuws, die zich inzetten voor een beter en menselijker leven vooral voor de armsten, die dit alles deden vanuit hun geloof, bezield door gesprekken en vieringen. Ik was te gast bij een franciscaan, waar veel politieke kopstukken kwamen en die ik daar ontmoette.
Het was een bijzondere ervaring om in al die landen een kerk te ontmoeten, die zo vitaal en zo levend was, waar mensen zongen en dansten en vrolijk waren. Geweldig! Vanuit de ervaring van het arm en ondrukt zijn, of beter: van arm en onderukt gehouden worden, kwamen zij in opstand. Gelovig bezield werkten zij aan bevrijding, aan mensenrechten. Dat ik dat van dichtbij mocht meemaken en daaraan mocht deelhebben, beschouw ik als een grote genade. Dat jaar heeft mij tot meer franciscaan gemaakt.”
Naar Rome
“Toen ik in Nederland terugkwam, was ik wel 20 kilo afgevallen. Ik was in Latijns-Amerika erg aktief bezig geweest, vaak onder een verschrikkelijk warme zon. In Peru bijvoorbeeld trok ik met enkele mensen naar de dorpen in de omgeving. Deze mensen verkochten daar simpele spulletjes, zoals ballpoints en paperclips. Ze moesten toch eten en een gezin onderhouden, maar het was armoede wat de klok sloeg. Ik zag hoe de mensen in die dorpjes in het Andesgebied leefden, maar altijd sterk en optimistisch waren. Ze legden ook een enorme moed aan de dag, terwijl ze practisch niets hadden.
Terug in Nederland werd ik benoemd tot coördinator voor Gerechtigheid en Vrede (later ook: Eerbied voor de Schepping – GVES) in de samenwerkende provincies van de franciscanen, in wat toen nog de ‘Germaanse Conferentie’ heette. Daartoe behoorden onder andere de provincies van Nederland, de Bondsrepubliek, de DDR, Oostenrijk, Zwitserland, Hongarije en Süd Tirol (Noord-Italië). Een nieuwe uitdaging. Ik trok veel rond, begeleidde groepen, gaf lezingen, ook in communiteiten en op kapittels. Er was ook veel contact met broeders uit communistische landen, zoals Tsjecho-Slowakije, Roemenië en de DDR. In die tijd was ik ook bestuurslid van Pax Christi Nederland en het Interkerkelijk Vredesberaad, IKV. In 1985 werd ik door de Minister Generaal, John Vaughn, gevraagd naar Rome te komen om op het Generalaat de functie van Coördinator van Vrede, Gerechtigheid en Eerbied voor de Schepping te worden. Dat viel allemaal niet zo mee, maar het bood mij wel de kans vele broeders in vele landen te bezoeken. Ook die ervaringen en contacten gaven mij veel vreugde en hebben mijn leven zeer verrijkt.”
“In Latijns-Amerika ontmoette ik een kerk die vitaal en levend was, waar mensen zongen en dansten en vrolijk waren. Geweldig!”
“Twaalf jaar was ik pastoor geweest in Utrecht-Zuilen. Opnieuw een sprong in het diepe”
Terug in de provincie
“Doordat ik veel weg was, had ik nauwelijks tijd en mogelijkheden voor sociale contacten, zoals met mijn familie en vooral met mijn ouder wordende ouders. Tegen 1989 kwam er een einde aan al dat gereis en keerde ik terug in de provincie, waar ik op het kapittel tot definitor werd gekozen en in 1992 fulltime vice-provinciaal, de rechterhand van provinciaal Jan van Duijnhoven. De provincie bestond toen nog uit meer dan 400 broeders. Er was dus veel werk te doen, vooral om de toekomst van de provincie veilig te stellen. Jan schoof veel secretariële en bestuurlijke taken naar mij toe, zodat hij meer tijd had voor wat zijn unieke kracht was: intensieve bezoeken aan en contacten met broeders in binnen- en buitenland. Dat laatste vond hij belangrijk: internationale contacten.
In de jaren 1989-1990 was ik gardiaan van de communiteit in Stoutenburg. Die communiteit zou ophouden te bestaan en het kasteel, waarin de communiteit gevestigd was, moest een nieuwe bestemming krijgen. Het was een duur huis en te voorzien was dat de provincie snel kleiner zou worden, dus er moest wat gebeuren. Mij was gevraagd die klus te klaren. Het is allemaal goed opgelost, de broeders vonden elders een nieuwe bestemming, het huis kreeg dankzij broeder Guy Dilweg en enkele anderen een nieuwe functie: het werd het ‘Franciscaans Milieuproject’.”
Sprong in het diepe
“Toen ik hier in Weert kwam in 2010, was ik net twaalf jaar pastoor geweest in Utrecht-Zuilen. Dat was voor mij opnieuw een sprong in het diepe. Voor het eerst werken als pastoor in een fusie van drie parochies. Ik had helemaal geen ervaring in het gewone, dagelijkse pastoraat. Maar ik had er uit overtuiging voor gekozen. Na zoveel jaren binnenordelijk bezig geweest te zijn, wilde ik andere kwaliteiten aanspreken. Ik kwam te werken in een hartelijk en actief team, met daaromheen vele vrijwillligers. Het contact met mensen uit de straat vond ik heerlijk. Ik stond dichtbij de mensen met hun vreugde en verdriet, vragen en problemen. Als team deden we het gewone werk, maar ook veel aan cursuswerk. Ik nam daarvan veel voor mijn rekening: over Bonhoeffer, Nelson Mandela, het Onze Vader, de Geloofsbelijdenis en zo meer. Dat betekende dat ik veel moest lezen en studeren. Een stok achter de deur!
Na twaalf jaar werden in Utrecht parochies verder samengebundeld, gepaard gaande met moeizame besprekingen waar ik steeds minder zin in kreeg. Bovendien was ik eind zestig. Provinciaal Jan van den Eijnden vroeg mij om als gardiaan naar Weert te gaan. Het besluit was toen al genomen dat de franciscanen in Weert zouden vertrekken. In de jaren 1997-1999 was het Kloosterbejaardenoord omgebouwd tot Zorgcentrum Hieronymus. Er kwamen veertig broeders te wonen, samen met een twinitigtal zusters uit Venlo en met in toenemende mate niet-religieuzen uit Weert. Toen ik kwam waren er nog 16 broeders, waarvan ik er intussen 14 heb begraven. Nu woont er nog één broeder, Huub Latten, 92 jaar oud, en ik woon op enige afstand.
Het kostte mij moeite op de vraag van de provinciaal in te gaan. Ik voelde mij niet geroepen om al in een Zorgcentrum te gaan wonen. Maar familieleden die in Weert wonen haalden mij over en beloofden mij zoveel als mogelijk te helpen. En dat doen ze nog altijd en op een geweldige manier. Bovendien stemde de provincie ermee in voor mij voor huisvesting te zorgen in de nabijheid van de plek waar de broeders wonen. Zo kwam alles prettig in orde.
Toen ik hier in 2010 voor het eerst door de poort stapte, zag ik bovenin het jaartal 1461 te staan. Ter plekke bedacht ik dat we in 2011 het jubileum van 550 jaar franciscanen in Weert zouden vieren. De broeders wisten niet wat hen overkwam. Het werd een grootse viering. Ik beschouwde het als een laatste afscheidsviering van een lange en bewogen franciscaanse aanwezigheid in Weert.
Ik probeer nog zoveel mogelijk actief te zijn, contacten te onderhouden, in te gaan op verzoeken om bijvoorbeeld een lezing te geven, een viering te doen, groepjes mensen te ontvangen voor gesprek. Mensen weten mij nog altijd te vinden.”
Rode draad
“Het contact met mensen die het minder goed hebben en toch levenskracht en geloof uitstralen is een rode draad in mijn leven. Ik denk daarbij ook en vooral aan ondergedoken broeders in de toenmalige communistische landen. Vooral in Tsjecho-Slowakije, maar ook in Hongarije en de DDR. Wat die broeders na alle verschrikkingen die ze moesten doorstaan aan bemoediging en hoop uitstraalden, dat was echt een heel rijke ervaring. Als je mij vraagt: wat heeft je bezieling gegeven? Dan zijn dat zoveel kostbare momenten en ervaringen.
Hoe ik franciscaan ben geworden? Op school kwamen regelmatig missionarissen vertellen over hun missies en over landen waar we nauwelijks weet van hadden. Dat boeide me, die prachtige verhalen. We hadden in onze parochie in Maarheeze op zondag ook assistentie van verschillende paters, uit Weert. Dat alles bracht mij ertoe te gaan denken in die richting, net als enkele klasgenoten. Vanuit het Brabantse platteland trokken we naar Katwijk, in Zuid-Holland, dichtbij de zee, waar de franciscanen een Missiecollege hadden. Op een gegeven moment, ik zal ongeveer 17 jaar geweest zijn, werd ik als redacteur van het schoolblad ‘De Belhamel’ gevraagd om voorzitter te worden van de Nederlandse Schoolpers Unie en als zodanig ook lid van de European School Association. Daarmee begonnen mijn eerste stappen in het landelijke en internationale bestuurlijke werk. Bescheiden, maar toch. Ogen gingen open.
Franciscus is voor mij iemand die de durf en de moed had om vanuit een diep geloof en identificatie met Jezus en de armen die hij ontmoette, zijn weg te gaan. De Heer had hem die weg gewezen. En hij heeft het met moeite soms en met veel tegenwerking volgehouden. De mentaliteit, het levensgevoel en het Godsgeloof zoals dat in het Zonnelied naar voren komt, spreken mij aan. Het zijn woorden voor déze tijd! Broeder Sigismund Verheij heeft ons in de opleiding vertrouwd gemaakt met Franciscus en zijn geschriften. Ik houd me er nog steeds mee bezig, alleen en samen met medebroeders. Wij komen regelmatig samen voor bezinning en met een leesgroep van broeders lezen wij franciscaanse teksten. Nu ik uit het hart van de provincie ben, heb ik toch nog verbinding met de broeders.”
Dankbaar
“De provincie wordt natuurlijk kleiner. Hoe kunnen we jongeren bereiken? Ik zou graag willen dat wij meer een internationale broederschap zouden worden. Mijn vraag is: hoe kun je het ideaal van Franciscus verwoorden in deze tijd en naar voren brengen, zodat mensen, vooral jonge mensen, geraakt worden en geïnteresseerd raken? Een kleine provincie is prima, als er een aantal goede en inspirerende mensen is. Misschien hadden we eerder meer moeten inzetten op het aantrekken van buitenlandse broeders. Niets hoeft eeuwigheidswaarde te hebben, maar het zou toch jammer zijn als de bijzondere bijdrage van Franciscus voor het samenleven verloren zou gaan. Zo denken er hier in Weert enkele mensen na over de vraag hoe iets franciscaans voort te zetten als wij broeders er niet meer zijn.
Inmiddels is het rustig in Weert aan de Beist 43. Elke dag ben ik in het Zorgcentrum; ik eet er en ben er om te bidden en voor te gaan in de eucharistie, waaraan gewoonlijk zo’n 6 à 8 mensen deelnemen. ’s Avonds bid ik met broeder Huub Latten het avondgebed. Overdag, als het mogelijk is, ga ik wel eens bij een bewoner op bezoek of spel met enkelen Rummikup. Het leven kent zo een bepaalde structuur die ik nooit zo gewend was. Soms vraagt een familie mij om iemand te bedienen of voor te gaan in de uitvaartdienst. Op zondag ga ik voor in de eucharistieviering, waar ook mensen van buiten aan deelnemen en daarna drinken we koffie. Het bevalt me allemaal uitstekend. Ik voel me een gelukkig mens. Familie in de buurt, mensen om mij heen, ik heb veel redenen om dankbaar te zijn voor mijn leven. Dankbaarheid is belangrijk: het is me allemaal in de schoot geworpen.”
Marie-Claire Willemsen
Dit interview verscheen eerder, in ingekorte vorm, in het magazine Minderbroeders Franciscanen, 2024, editie 4. Zie hieronder, bij gerelateerde berichten, voor andere interviews met broeders.