Herman de Kruis over zijn jeugd en franciscaan zijn in de linkse jaren zeventig

Het is een wonder dat ik franciscaan geworden ben

Het is dit jaar 800 jaar geleden dat Franciscus op de berg La Verna de wondtekenen van Christus ontving. Voor de redactie van het magazine van Minderbroeders Franciscanen aanleiding voor een interviewserie met broeders over de vraag: ”Wat heeft uw leven getekend?” Broeder Herman de Kruis ofm over zijn jeugd, de linkse jaren zeventig en zijn jaren in Rotterdam.

Ik werd in 1942 geboren in Rotterdam, in de oorlog. Het eerste wat bij me opkwam bij de vraag: ‘Wat heeft u getekend?’: mijn jeugd heeft mij getekend. Ik werd niet gedoopt. Mijn vader kwam uit een katholieke familie waar alleen zijn zussen nog iets aan de kerk deden, zijn broers niet. Mijn moeder was hervormd, maar beiden deden er niks meer aan. Toen mijn zusje werd geboren heeft mijn moeder ons toch laten dopen. Ze heeft er nauwgezet voor gezorgd dat we katholiek opgevoed werden. Mijn zus was vier jaar jonger. Twee jaar geleden is ze overleden. Ik had veel contact met haar. We hebben het altijd goed met elkaar kunnen vinden. Ze had lymfeklierkanker en is korte tijd in een hospice geweest. De coronamaatregelen maakten een goed afscheid niet makkelijk maar ik bewaar heel goeie herinneringen aan haar. Ze heeft altijd veel voor me betekend.

Het was een doodzonde als je in die tijd op zondag niet naar de kerk ging – en onze ouders gingen niet, dus dat was vreemd. Ik ging niet met tegenzin. En ik zat met veel plezier op het koor. Mijn ouders hadden met klassieke muziek, ‘zware muziek’, helemaal niks. De Matthäus Passion van ons koor was echt een sensatie. We gingen dan ’s avonds, maanden tevoren, iedere week naar een plek waar de dirigent met zijn orkest repeteerde. De uitvoering was in de Koninginnekerk in Rotterdam en later in de Lutherse kerk in Amsterdam. Het was wel eens vervelend dat je anders was, maar je kon mijn zusje en mij niet wijsmaken dat onze ouders slechte mensen waren. Het was gewoon een goed, liefdevol gezin. Dus die dingen hebben wij als kind, niet bewust, tegen elkaar afgewogen. Toen ik veertien was, kwam als een donderslag bij heldere hemel de mededeling dat mijn moeder katholiek wilde worden. Toen wilde mijn vader het eigenlijk ook wel weer oppakken. Na een jaar onderricht in het katholieke geloof werd mijn moeder ‘over’ gedoopt, zo ging dat toen nog, en zijn mijn ouders getrouwd voor de kerk.

'Vrolijke Frans'

Aan de muur in diens kamer een tekening van ‘vrolijke Frans’, getekend door Margo, vriendin van br. Herman 

Mijn jeugd heeft mij getekend

Herman de Kruis

Ik wilde toch wel graag priester worden

PRIESTER WORDEN

Mijn vader was streng wat school betreft. Hij was isoleerder. Dat is ook zijn dood geworden, in 1969 al: asbestlongen. Gelukkig heeft het maar kort geduurd. Hij wilde per se dat ik niet zou hoeven doen wat hij moest doen. Hij wilde ook dat mijn zus naar de HBS ging en niet naar de huishoudschool. Ik zou ook naar de HBS gaan maar kwam op het gymnasium terecht en wilde toch wel graag priester worden. Een klasgenoot ging naar het kleinseminarie in Megen. Ik dacht toen al: dat zou ik ook wel willen. In onze familie waren natuurlijk in geen velden of wegen paters, broeders of zusters te bekennen. Later is die wens toch weer bovengekomen, door dat koor en door een heel populaire kapelaan die het jeugdwerk deed.

Het is een wonder dat ik franciscaan geworden ben. Aan het eind van het gymnasium ben ik eerst nog bij de Wereldheren gaan praten over het seminarie van het bisdom Haarlem. De franciscanen op school zeiden: ‘Ga eens naar Alverna.’ Ik ben ook bij de dominicanen gaan kijken, van de Steigerse kerk. En bij de Broeders van Maastricht, op het Marconiplein. In Alverna had ik in het opleidingsklooster een gesprek met Sieg Verheij [red: Sigismund Verheij]. Er was zo’n klein dun papieren boekje dat ik moest bestuderen, ‘De Forma Minorum’, de Regel en Levensregel van de minderbroeders. In de overvolle trein terug stond ik dat boekje al te lezen. Sieg raakte mij het meest, door de manier waarop hij over Franciscus vertelde en over het franciscaanse leven. Door hem heb ik echt gekozen voor de franciscaanse spiritualiteit. Toen ik me er wat meer in verdiepte heeft me dat wel erg aangesproken. Ik heb altijd geprobeerd daarnaar te leven. Sieg is altijd heel belangrijk voor me geweest. Ik kwam hem overal tegen. Na die eerste kennismaking trad ik hier ook in toen hier net het noviciaat kwam. Sieg woonde hier en was mijn biechtvader. Na ons noviciaat dat in 1960 begon, gingen wij naar Venraij voor theologie en filosofie en toen verhuisde hij ook. Na drie jaar gingen wij weer terug voor de laatste drie jaren hier in Alverna. En toen verhuisde hij ook weer mee, bij toeval. En later heb ik nog gesprekken met hem gehad toen ik me afvroeg of ik wel franciscaan wilde blijven.

In de tussentijd, van 1962-1965, was het Vaticaans Concilie. Een van onze lectoren was erbij in Rome en hield ons op de hoogte. Hij was heel enthousiast over de nieuwe wind die er waaide. Toen ik in 1967 priester werd, wilde ik graag naar Hoorn. Daar was een modern klooster en een vormingscentrum met elke week nieuwe, verschillende groepen. Die kwamen een paar dagen of een week of een weekend voor een moderne retraite. Na een stagejaar werd ik gevraagd om daar te komen werken. Dat vormingscentrum in West-Friesland was neergezet om de katholieken daar te helpen. Er waren oecumenische contacten, er was jongerenwerk, allerlei leuke dingen. Ik werkte daar heel graag. Na een aantal jaar wilden wij met een paar broeders in een nieuwe wijk, in een flat, gaan wonen. Anderen waren het er niet mee eens, maar wij zetten door. En zo kwam er een gemengde franciscaanse communiteit met ook een paar kapucijnen en zusters, in twee flats naast elkaar. We hebben daar een aantal jaren zo gewoond. Een van ons begon een Wereldwinkel en een paar zaten in het onderwijs. Ik zat op het vormingscentrum. Eentje was pastoor in een parochie daar in de buurt.

Na tien jaar Hoorn, waar ik met veel plezier zat, had ik echter het gevoel op een eiland te zitten met steeds die wisselende groepen. En op een gegeven moment was ik heel kritisch tegenover de kerk en het hele geloof. Ik ervoer het als benauwend, beklemmend. Op een bepaald moment heb ik er ook mee gebroken. Het werd heel stil, zo voelde ik dat bijna letterlijk. Ik vond het toen bijna niet meer mogelijk om allerlei dingen over God te zeggen. Ik heb er toen nogal vrij radicaal een streep onder gezet. Ik ging een tijd niet meer voor in vieringen en ik ging ook niet meer naar de mis. Dat was de periode dat ik me afvroeg af of ik nog wel franciscaan wilde blijven.

CALAMAGROEP

Toen verscheen er op een gegeven moment in de Variant, de voorloper van de Mediant, een interview met Graddus Arends. Die vertelde over zijn werk als vrachtwagenchauffeur. Hij was lid van de Calamagroep, een groep priesters, zusters en leken die oorspronkelijk in Chili werkten. Toen kwam Allende, die de kopermijnen van Calama nationaliseerde. Allende werd in ‘73 uit de weg geruimd en de meesten zijn toen het land uit gevlucht. Sommigen bleven in Latijns-Amerika, anderen gingen terug naar Europa waar ze een aantal groepen hebben gesticht. In Rotterdam, maar ook in Parijs, Brussel, Dortmund. Men ging daar ook in de fabriek werken en men werd actief in vakbonden en partijen. Het waren vrij linkse partijen. Ik las in 1975 of ‘76 dat interview. Dat sprak mij wel aan: zo consequent. Het was vanuit religieuze motivatie heel sterk. Nadat ik met Graddus had gepraat, heb ik een vak geleerd, plaatvorming en lassen, en uiteindelijk in verschillende bedrijven gewerkt. Omdat mijn vader arbeider was geweest, wilde ik weten hoe dat was. Hij was vroeg overleden, toen ik in Hoorn zat. Ik ben het meer gaan waarderen en bewonderen. Het was echt zwaar werk wat hij moest doen. Later vond ik het jammer dat ik hem er nooit verder naar gevraagd heb, net als met de oorlog. Mijn vader is opgepakt met de Arbeitseinsatz en hij is in Duitsland geweest. Daar ging het niet veel over. En ik was toen met mijn eigen dingen bezig.

De Calamagroep heeft mij weer op het spoor gezet van de Bijbel. Ze waren van de ene kant heel kerkelijk, maar ze gingen op zondag nooit naar de kerk. Dat was voor mij bekend! We hadden iedere zondagochtend wel een bijeenkomst waar de Bijbel werd gelezen. Ik heb het zeven jaar gedaan en het was aanpoten: overdag de fabriek, ’s avonds en in het weekend partij- en vakbondswerk en groepsvergaderingen. Iedereen werd lid van een nogal linkse partij. Er was een enorme strijd tussen die linkse partijen. Sommigen binnen die Calamagroep vonden dat de CPN absoluut niet kon, net als de SP, toen nog een echte maoïstische partij. Bij mij speelde ook de geschiedenis van mijn vader mee. Hij hield mij daar ver vandaan. Een broer van hem was bij de CPN en zat daarvoor in de gemeenteraad van Rotterdam tot 1956, de inval van de Sovjet-Unie in Hongarije. Dat speelde dus ook in de familie: zussen die een beetje kerkelijk waren, broers die helemaal niks waren, een communist. De leden van de groep zaten dus in verschillende partijen: hoe linkser, hoe scherper de tegenstellingen.

Na die tijd ben ik ook enige tijd naar Nicaragua geweest, omdat we daar een groep zouden beginnen. Dat is niet doorgegaan. De sandinisten hoopten vooral dat wij een flinke duit zouden doneren maar dat was niet onze bedoeling. Na een jaar ging ik toen naar een groep in de Filippijnen, waar Marcos aan het bewind was. Toen wij daar waren kwam oppositieleider Aquino terug, die direct werd doodgeschoten. We liepen daar gevaar vanwege ’the new people’s army’ die op het platteland op sommige plekken de baas was. Na een tijd viel de Calamagroep uiteen vanwege de strijd om de juiste lijn.
Ik heb toen een paar maanden in Megen gewoond. Het was wel een overgang. Ik had alleen tijdens de opleidingsjaren in een communiteit gewoond. En ik kwam ook nog in december hier aan vanuit de Filippijnen. Het was 1985, de winter met een Elfstedentocht. Die tijd was een soort sabbat.

De Calamagroep heeft mij weer op het spoor gezet van de Bijbel

Herman de Kruis

Hoop en een gevoel van eigenwaarde

ROTTERDAM: PAROCHIE, GEVANGENIS EN VERPLEEGHUIS

Daarna ben ik op Katendrecht gaan wonen, in Rotterdam-Zuid. Ik heb het daar naar mijn zin gehad, hoewel het een heel moeilijke tijd was met protesten tegen gastarbeiders. Er was leegloop omdat er veel buitenlanders kwamen. Er was veel armoede en mensen voelden zich echt in de steek gelaten. Ik was daar voor het eerst pastor in een parochie. Ik moest het niet van het kerkbezoek hebben, maar de parochie was groter dan dat. Ik probeerde toch wat verbindingen tot stand te brengen tussen katholieken en moslims bijvoorbeeld.

Na mijn periode in Rotterdam volgde mijn sabbattijd van 1998, waarin ik eerst in Neerlangel zat met broeder Jan Hilligers, die daar begonnen was met een kluizenarij. Die had ik ook geholpen met het verbouwen van die kluis toen ik in Megen zat. Daarna heb ik me op de Britse eilanden verdiept in de Keltisch-christelijke traditie. Dat vond ik wel heel interessant, de geschiedenis van de Kelten en hoe zij kerk waren. Ik was daar in allerlei kloosters van franciscanen en anglicanen en in Iona, een oecumenische communiteit.

Daarna ging ik naar Zevenkamp, waar ik de baan van Sjoerd Hertog in de gevangenis in Krimpen aan den IJssel heb overgenomen. Het ging om mensen die het niet makkelijk hadden. Als je vraagt: ‘Waar werd je door getekend?’ Dan is het ook door de ontzettende armoede in Nicaragua, op godvergeten plaatsen. Dat zijn wel dingen die je bij blijven. En dat was ook zo met sommige mensen in de gevangenis. Ik dacht vaak: wat heb ik daar te brengen? Want je weet dat je ze niet uit de gevangenis krijgt. En dan hoorde ik soms van een ander dat een gevangene naar mij gevraagd had. Dus dan was het toch goed dat ik er was. Soms had ik drie eucharistievieringen op een zondag. Want die kapel was niet zo vreselijk groot en ze wilden allemaal graag, als uitje, naar de viering. Het was druk bezocht. Het is natuurlijk de kunst als je daar zit om de moed niet te verliezen. Je leeft wel, maar waarvoor? Ik ging soms ook naar de cel. Een kaarsje aansteken. Dikwijls deden die mensen hun verhaal. Ze hadden niet gekozen voor dit leven. Ik had bewondering voor wat ze ervan wisten te maken. En wat er zo onderling gebeurde. Ze brachten mij ook zeker iets. Maar soms zag ik er tegenop om naar iemand toe te gaan. Ik wilde de mensen die daar zitten wat hoop en een gevoel van eigenwaarde geven. Ze daarin voeden, dat aanspreken. Dit werk was op een heel andere manier zwaar dan het werk in de partij. Ik heb daar vijf jaar parttime gewerkt, tot mijn 67e.

Vanaf 2007 werkte ik in het verpleeghuis in Zevenkamp. Dat was ook een ervaring. Daar ben ik ook een beetje in gegroeid. In zekere zin had het verpleeghuis overeenkomsten met de gevangenis: ook daar leven mensen in een heel klein wereldje. Daarna ben ik in 2010 naar de communiteit in Delft gegaan. Delft was een plek die mij aanstond. Studenten kerkten er ook. Het was jammer dat de communiteit gesloten werd. Toen heb ik er uiteindelijk voor gekozen om hier in Wijchen te gaan wonen.

Marie-Claire Willemsen

Een kortere versie van dit interview verscheen in het magazine Minderbroeders Franciscanen,
2024, editie 1.

Gerelateerde nieuwsberichten