Interview met broeder Loek Bosch
“Leven van binnenuit”
In wijsheidsspreuk 5 schrijft Franciscus over de verheven positie die God de mens gegeven heeft. “Máár”, zegt hij daarbij, “alle schepselen onder de hemel dienen, erkennen en gehoorzamen hun Schepper naar hun aard béter dan jij, mens.” Loek Bosch legt uit op welke wijze alle schepselen Gods lof zingen en hoe de mensen dat kunnen doen, door van zichzelf te houden en daarmee zichzelf te wórden.
LOEK BOSCH (78) sloot zich in 1964 aan bij de franciscanen, maar vóór zijn plechtige professie trad hij uit, om verder zijn weg in het leven te zoeken. Hij was onder andere leraar, pastoraal werker en priester in het Aartsbisdom. In 1992 trad hij voor de tweede maal in bij de franciscanen. Hij schreef drie logboeken over de pelgrimstochten die hij maakte en werkte mee aan diverse televisie- en radioprogramma’s. Vier jaar lang woonde Loek in San Damiano bij Assisi. Terug in Megen was hij gastenbroeder, vicaris en nu is hij er gardiaan. Daarnaast is Loek actief in het pastoraat in Megen en is hij bestuurslid van de Stichting Hof van Lof (de Megense kloostertuin) en van het Everardus Witte Fonds.
“In mijn dagboek schreef ik: ‘Ik ben met twee engelen op stap geweest’”
De weg naar onszelf en naar God vinden, is voor veel mensen een leven lang zoeken.
“Ja, Henry Nouwen schrijft daarover in zijn boek Open uw hart. Dat zoeken begint en heeft alles te maken met jezelf accepteren, zoals je bent. Van jezelf houden met al je lichte en donkere kanten. We zijn zó geneigd om onze beste kant te tonen, bevestiging te willen van een ander en snel een oordeel hebben over iedereen.
Maar als je jezelf oprecht aankijkt en al je facetten onder ogen ziet, in de wetenschap dat God van jou houdt zoals je bent, pas dan wórd je jezelf. Ik noem dat leven van binnenuit. Het enige dat God vraagt, is dat je kunt houden van jezelf en daarmee jezelf kunt zijn. Dat is het fundament en dat zorgt ervoor dat je ook milder wordt naar anderen. Die ander heeft gebreken, maar jij ook!”
Wat als je nu niet van jezelf houdt?
“Dan heb je een probleem. Serieus, dan heb je een probleem. Voor alle duidelijkheid: van jezelf houden heeft niets te maken met narcistisch zijn. Het gaat erom dat je de mens die je bent, accepteert in zijn donker en licht.”
Lukt het u om uzelf te accepteren in al die facetten?
“Ik denk dat ik behoorlijk op weg ben. Vroeger was ik een mens met een minderwaardigheidscomplex, ik was erg afhankelijk van wat men van mij dacht en zei. Ik kon negatieve opmerkingen niet verdragen. Momenteel lukt het een stuk beter, maar dat is een proces geweest. In 1964 trad ik in, ik heb mijn eeuwige professie uitgesteld en ben vrij snel daarna uitgetreden. Dat was een goede stap. Ik was een onvolwassen kereltje en moest leren op eigen benen te staan. Dat heb ik gedaan. Ik heb mijn studie theologie afgemaakt en ben in het onderwijs terechtgekomen. Ik gaf zeven jaar godsdienstles, maatschappijleer en geschiedenis op een tuinbouwschool en een middelbare school. Dat was ontzettend boeiend, ik maakte makkelijk een klik met jonge mensen. In 1972 ben ik pastoraal werker geworden in de parochies waar ik woonde. Aanvankelijk combineerde ik dat werk met het onderwijs, maar dat was uiteindelijk te veel. Om de zending van de bisschop te krijgen, moest ik namelijk nog stage lopen en studeren. In 1976 ben ik tot diaken gewijd en een jaar later was mijn priesterwijding en was ik priester van het bisdom Utrecht.”
Dan hoor je dus niet bij een communiteit?
“Inderdaad, ik woonde toen alleen in de Bilt/Bilthoven en ben daarna tien jaar priester geweest in de Utrechtse wijk Overvecht, in de Blijde Boodschap parochie. Een prachtige tijd, maar ook een die me opvrat. Ik werkte 80 uur per week.
Dat is één van de redenen geweest dat ik franciscaan ben geworden. Als eenling word je leeggezogen, en als eenling bemerk je niet dat je je láát leegzuigen. Niemand let op je en jij zelf eigenlijk ook niet. Er is bij mij altijd behoefte geweest aan ruimte voor gebed, stilte, meditatie, maar daar kwam ik nauwelijks aan toe.
Het begin van een ommekeer kwam tijdens een vakantie in de Dordogne in 1983. Samen met vrienden kwamen we tijdens een wandeling bij Rocamadour en daar kwam ik voor het eerst het symbool tegen van de ‘Camino’, de Sint Jacobsschelp, wegwijzer op de pelgrimsweg naar Santiago de Compostella. ‘Wij moeten die toch maar eens gaan lopen’, zeiden we gekscherend. Maar het idee werd serieuzer en we zouden het jaar erop vertrekken. Vervolgens kwamen er allerlei dingen tussen en lukte het ons niet drie maanden er tussen uit te zijn. De tijd schreed voort. In 1986 deed het jaar van de Vrede ons uiteindelijk toch in actie komen. Het doel was Assisi, vanuit de Bilt een wandeltocht van 1.600 km. Die eerste tocht naar Assisi droegen we alles op onze rug: tent, gas, kookspullen, 22 kg per persoon.
We hebben die tocht echt uit Gods hand geleefd. Zo liepen we op een zondag gedrieën vanuit Remich in Luxemburg richting Straatsburg (de Noord-Oosthoek van Frankrijk). Op zondag hadden we nooit eten bij ons. We hadden alleen wat brood voor overdag, omdat we ’s avonds ergens zouden gaan eten. We hadden daarvoor wat geld meegekregen van de parochianen. Onderweg kwamen we in een dorpje. We waren moe, vies en bezweet en zagen een tuinslang hangen. Net toen we in overweging namen om de tuinslang te gebruiken, stond er een Duitssprekende vrouw in de deuropening: ‘Was soll das?!’ ‘Mevrouw, mogen wij wat water drinken?’ ‘Ja, natuurlijk, kom maar binnen.’ We kregen water en handdoeken, we dronken koffie en mochten mee-eten, net zoals de buurman en een nichtje. We kregen een diner om je vingers bij af te likken. Bij het afscheid huilde ze en wij ook.
We liepen verder, een beetje lodderig van de wijn, en kwamen aan in het dorpje waar we eigenlijk gepland hadden te eten. Daar was niets, geen winkel, geen restaurant, geen hotel, geen café, helemaal niks. Ja, tien kilometer verderop! Het enige dat we hadden was het oude brood dat we nog hadden omdat we ‘s middags te eten hadden gehad. Deze gebeurtenis, deze goedheid, heeft ons sterk het gevoel gegeven van te leven uit Gods hand, te leven in de sfeer van: ‘Hij wel zorgt voor ons.’
Een andere keer liepen we van Como naar Milaan (40 km). We waren bekaf! En we liepen naar een kerk, deden daar een schietgebedje en liepen vol vertrouwen naar een klein kloostertje. Maar de broeders hadden geen plaats en zeiden, ga maar naar de zusters een eindje verderop. Een kwartier verder, stoep op, stoep af, ging de deur open en wij naar binnen, want binnen is binnen, nietwaar. Maar zuster portierster wist zich geen raad met ons en moeder-overste werd erbij gehaald, die ons snel weer naar buiten werkte en zei dat we maar naar het tehuis voor daklozen moesten gaan. Daar stond een file van mensen die eten wilden. Iemand zei: ‘Ga naar die pastoor verderop, die helpt jullie wel.’ Wij naar de pastoor. Die zat met een groepje de rozenkrans te bidden. Wij meebidden, onder het mom van ‘baat het niet, dan schaadt het niet’. Maar ook meneer pastoor kon niet helpen. Op zijn beurt zei hij, ga maar naar Don Orione, Via Verdi 95, daar krijg je wel onderdak. Dat ik het adres nog weet, is omdat daar onze speurtocht eindigde.
We moesten een uur teruglopen en kwamen aan bij genoemd adres. Daar stonden wat gebouwtjes van een paar verdiepingen hoog en er zat een man in het zwart in het zonnetje. Wie wij waren en wat we deden. Uit Nederland?! Helemaal te voet!? Mama Mia! Hij riep er iemand bij, die ons eens goed bekeek. Daar stonden drie vieze kerels, met vieze bezwete hoofden en vuile kleding, niet smakelijk. Hij zei: ‘Ga maar mee.’ We kregen alle drie een eigen kamer en een eigen ligbad. Hij zei: ‘Knap je maar even op. Over een kwartier gaan we eten en daarna het bad maar eens in.’
Allemaal ervaringen van ‘in Gods hand zijn’. Daar hebben we heel sterk uit geleefd.
Die pelgrimage heeft ervoor gezorgd, dat de behoefte aan gebed en stilte weer helemaal terugkwam. En als je dan terugkomt van zo’n tocht, dan denk je: nu gaat het allemaal anders worden, maar in een mum van tijd was alles weer bij het oude en was ik weer net zo volop in de running met mijn werk als vóór de tocht.
Drie jaar later kon ik van het bisdom een sabbatperiode krijgen om te studeren of een pelgrimstocht te lopen, Santiago deze keer én in mijn eentje. In januari brak ik mijn voet, in maart kwam ik uit het gips en in april ben ik gaan lopen. In Lourdes liep ik vast. Mijn lijf wilde niet meer en dat betekende tien dagen oponthoud in Lourdes. Achteraf tot mijn grote vreugde, want ik was niet eerder in Lourdes geweest. Ik zou na tien dagen met een groep pelgrims die met de bus waren gekomen naar huis kunnen rijden, maar voor dat het zover was, wilde ik nog één keer de Pyreneeën in – boven Lourdes – en toen ik boven was, dacht ik, ik wil die Pyreneeën óver, ik kan bij Pamplona óók nog teruggaan. En zo ben ik er stap voor stap tóch gekomen. Ik had voor deze tocht immers alles achtergelaten, mijn vrienden, mijn familie, mijn huis, mijn parochie en het laatste waar ik zekerheid over had zou ik ook moeten achterlaten, namelijk dat ik onderwég was. Die tochten hebben me zo sterk geleerd om te leven vanuit Gods hand. Zo van: zie maar waar je terecht komt.
De derde tocht ging van Nederland naar Assisi en van daaruit door naar Rome. Deze tocht liep ik nadat ik afscheid had genomen van de parochie en opnieuw zou intreden bij de franciscanen. Het was 1992. In Oostenrijk moest ik in de Alpen de Timmelsjochpas over en ik liep daar in de regen in een T-shirt en korte broek. Bovenop de berg zat een douaneloket en ik vroeg de douanier hoe ik beneden kon komen. De weg kon ik niet nemen, vanwege de vele tunnels. Maar hij zei, hierachter gaat het voetpad naar beneden. Ik sta boven aan de rand van de berg en kijk naar beneden op een enorme onweersbui. Ik dacht: mijn god, als ik hier naar beneden ga, breek ik mijn nek. Ik durf niet. Op datzelfde moment stopt er een auto achter me, met een meneer en mevrouw uit Hamburg (twee Hamburgers) en die mevrouw zegt: ‘Zoekt u wat?’ ‘Ja, de weg naar beneden.’ Waarop de vrouwtjesengel zegt: ‘Meneer, als u nu naar beneden loopt, breekt u uw nek!’ De tranen sprongen in mijn ogen. Ze zei: ‘Stapt u maar in, dan brengen we u even.’ Ik zat in de auto te huilen. ‘Waar moet u naar toe?’ Ik zei: ‘Breng me maar naar Moos, dan neem ik daar wel de bus naar Merano.’ Ze zegt, ‘dat is nou ook toevallig, wij zijn op weg naar Merano vandaag, blijf maar zitten.’ Tot Merano mee kunnen rijden, daar aangekomen bij een wegrestaurant, vroeg ik of ik ze een kop koffie kon aanbieden. Dat mocht. Rugzak in de hal. En koffie gedronken en afscheid genomen. Ze lopen voor me uit, ik doe mijn rugzak om en loop ook naar buiten en… nergens! Nergens meer te zien. De auto was er niet meer, niemand.
In mijn dagboek heb ik daarover geschreven dat ik met twee engelen op stap ben geweest. En ik ben daar heilig van overtuigd.”
In genoemd citaat van Franciscus gaat het over álle schepselen. Maar hoe kunnen niet-menselijke schepselen nou Gods lof zingen?
“Alles heeft zijn waarde, of je nu plant, poes of een leeuwerik in de lucht bent; alles verdient respect. Dat respect komt van binnenuit. Alles wat leeft is door de Schepper zo bedoeld.”
U spreekt over respect voor alles wat leeft. Is dat iets wat u als franciscaan heeft geleerd en zat dat al in u?
“Mijn vader was een groot natuurliefhebber. Hij bezat ook vele boeken over uiteenlopende onderwerpen over de natuur. Vaak gingen wij als gezin naar buiten, de natuur in. Hij heeft ons de liefde voor de natuur bijgebracht. En wij gingen op scouting, waar mijn vader hopman was. Dat leert je een respect voor alles wat leeft en groeit. Wij woonden thuis vier hoog, in de wijk Bos en Lommer in Amsterdam (toen nog aan de rand van de stad gelegen). Mijn ouders konden vanuit hun huis de grote St. Bavokerk in Haarlem zien liggen. Nu liggen daar Slotermeer, Slotervaart, Osdorp en alle tuinsteden. Voor de buurt waren wij een soort van EHBO-post voor als er een vogeltje tegen het raam gevlogen was bijvoorbeeld; dat soort dingen.
Alles heeft zijn eigen waarde en daar moet je met respect mee omgaan.
De hele schepping wordt niet voor niets door Franciscus ‘Broeders en Zusters’ genoemd. Niet alleen de medebroeders en -zusters, niet alleen de mens, maar alle elementen – water, vuur, aarde en lucht – en alle schepselen Gods.
Als mens zing je Gods Lof door te leven met jezelf en te accepteren wie je bent met je goede en minder goede kanten in de wetenschap dat God van je houdt.”
Na die laatste pelgrimstocht bent u voor de tweede keer ingetreden bij de franciscanen?
“Inderdaad, de tocht naar Assisi en Rome heeft eraan bijgedragen dat ik de telefoon heb gepakt en de franciscanen heb gebeld en gezegd heb, ik heb honderd redenen om het niet te doen, maar vertel me in godsnaam waarom ik franciscaan wil worden. En zo is het gegaan. In 1992, na de derde wandeling ben ik weer ingetreden en dacht ik: ‘Zo, nu ben ik klaar.’”
Dat dacht u?
“Ja.”
Maar dat was niet zo?
“Je komt jezelf tegen. Ik kwam in feite mezelf weer tegen, vijfentwintig jaar geleden. Maar ik ben goed begeleid en na verloop van tijd ging het beter. Ik werd hier in Megen gastenbroeder en ik heb het jongerenwerk opgezet. En in 2002 werd ik gevraagd door de toenmalige provinciaal om in Istanbul mee te werken aan een internationale communiteit, daar heb ik ja op gezegd. Maar het bleek dat ik Frans, Italiaans en Turks moest leren. Na een maand in Parijs gezeten te hebben voor een cursus Frans, heb ik de opdracht teruggegeven. Ik kon niet terug naar Megen. Daar waren de kaarten alweer geschud. Dus ik heb een sabbatperiode gehad van een half jaar. En in die periode is mijn relatie met Assisi gegroeid. Ik heb een cursus Italiaans gedaan van een maand en toen heb ik tegen de provinciaal gezegd: ‘Als je me kunt vragen voor Istanbul, dan is er dus blijkbaar de mogelijkheid om buiten de grenzen van de Nederlandse provincie kijken.’ Ik heb kenbaar gemaakt dat ik naar Assisi wilde en dat mocht, oorspronkelijk voor één jaar, maar het werden er vier.”
Vond u in Assisi de stilte die u zo zocht?
“Zeker! Ik heb daar een prachtige tijd gehad. Je zit daar aan de bron van je eigen spiritualiteit. En ik heb nu eenmaal behoefte aan diepgang en stilte. Helaas kreeg ik in Assisi een herseninfarct, tijdens een eucharistieviering waarin ik voorging. Daardoor ben ik erg ziek geweest.”
Als je zó ziek bent geweest, is er dan nog sprake van overgave en vertrouwen?
“Ja, zeer zeker. Als je van het ene op het andere moment totaal machteloos bent en je in feite alles uit handen wordt geslagen, dan moet je je wel overgeven. In de sacristie werd ik op de grond gelegd en ik moest overgeven, maar in plaats van het Italiaanse woord voor overgeven, gebruikte ik het Italiaanse woord voor roken. ‘Ik moet roken, ik moet roken!’, riep ik, iedereen in verwarring brengend daarmee. In het ziekenhuis was ik gerustgesteld omdat ik op de beste plek was die er op dat moment nodig was. Maar toen heb ik moeten leren in één keer alles los te laten, alles uit handen te geven; nou rigoureuzer kan het niet. Ik was helemaal niks meer. Naast mijn bed zat 24/7 een jonge medebroeder, die – als ik wat onrustig was – steeds maar zei dat alles goed zou komen. Ja, jij hebt mooi praten, dacht ik.
Toen ik in Utrecht pastoor was, ging ik elke week de ziekenhuizen af om mijn parochianen te bezoeken. En dan kwam ik bij een bed, waar iemand onrustig lag te zijn, en zei ik: ‘Kalm maar, alles komt goed.’ Maar toen stond ik daar en nu lag ik er zelf. Een groot verschil. Maar wat er sterk aan is, is het feit dat ik bijna rigoureus alles heb leren loslaten. En mij heb durven toevertrouwen aan God; me heb durven laten vallen, in alle rust.
Nu zou ik niet zo snel meer zeggen: alles komt goed, maar eerder iets van: heb vertrouwen, durf je over te geven.”
U zegt dat je in het leven soms moet springen, en dat je er dan maar op moet vertrouwen dat Hij je opvangt. Wellicht niet altijd bewust, maar u hebt veel gesprongen in het leven, door steeds opnieuw keuzes te maken, waarvan uw gevoel zei dat u die kant in moest.
“Het heeft met overgave te maken, in de wetenschap dat God van ons houdt zoals we zijn. Als je daarop vertrouwt, kun je springen en je zelfs soms laten vallen. Dan visualiseer ik dat ik op een hoge muur sta en naar beneden kijk, het donker in. En een stem zegt vanuit dat donker, spring maar. Dat betekent loslaten en vol vertrouwen springen!”
Brigitte van der Heijden
Dit interview verscheen eerder, in ingekorte vorm, in het magazine Minderbroeders Franciscanen, 2022, editie 6.