“Franciscus geeft mij precies de juiste richting aan”
Br. Rangel Geerman, sinds juni werkzaam als koster in de kathedraal van ‘s-Hertogenbosch na jaren in de verpleging te hebben gewerkt,
vertelt over zijn leven en hoe het hem verging voor hij in Stadsklooster San Damiano kwam te wonen.
“JE KIEST VOOR DE LIEFDE, NIET VOOR JE ROOTS”
“Ik ben geboren in 1974, op Aruba. Op de kleuterschool, de lagere én de middelbare school zat ik bij de zusters franciscanessen, de Zusters van Asten. Er waren geen franciscanen. Het leven op Aruba is niet geseculariseerd en calvinistisch. De sfeer is er totaal anders. Er is daar iets als het Rijke Roomse Leven. Ik heb het geluk dat ik dat heb gekend. Mensen zijn meer bezig met religie en er zijn meer feesten, zoals het feest van Sint Jan, van Petrus en Paulus. En verder nog Allerheiligen, Allerzielen, de kerstperiode, het vasten en de Goede Week, met echt verplichte vrije dagen.”
Mis je die sfeer hier? “Gelukkig bepalen in ons klooster de liturgie en de liturgische kalender heel ons leven. Zo blijft het in ieder geval feestelijk. Maar het was een bewuste, definitieve keus van mij om naar Nederland te komen. Ik wilde niet terug. Je kiest voor de liefde, niet voor je roots. Op Aruba heb ik bij OHRA Verzekeringen gewerkt. Tijdens het volgen van een assurantiecursus kwam ik Franciscus tegen, toen ik voor een weekend naar de zusters van Asten ging. Dat heeft mij op een heel ander spoor gezet. Op school speelde de franciscaanse spiritualiteit geen expliciete rol.”
EENVOUD EN TRADITIE
“Toen ik hier kwam voor een kennismaking waren er al heel veel brieven heen en weer gegaan tussen Nederland en Aruba. Br. Eugène Plouvier en br. Herman Piek waren bezorgd om mij. Na drie maanden in Amsterdam om te kijken wat mijn toekomst hier zou kunnen zijn, ben ik weer een tijdje op Aruba geweest om even rustig na te denken. Toen ik tijdens mijn verblijf in Nederland in Megen kwam, proefde ik daar vanaf het eerste bezoek eenvoud en traditie, en dat heeft me het meest geraakt – dat had ik niet op een tropisch eiland. Toen ik een half jaar terug was op Aruba, was het heel duidelijk.”
“Ik startte met mijn postulaat in de Raamstraat in Delft, op 1 mei 1996. Toen Fer (red: br. Fer van der Reijken) na zijn afstuderen novicenmeester werd, startte mijn noviciaat in september 1997 in Eindhoven. Tijdens mijn noviciaat kwam de opdracht om de verpleging in te gaan. Zelf wilde ik heel graag het onderwijs in, maar de broeders zagen mijn kwaliteiten daar niet. Ze hebben me toen naar Megen gestuurd, waar ze graag jonge broeders kregen. Ik had wel graag naar Rotterdam willen gaan omdat ik de sfeer daar leuk vind, en het is een heel mooie, open stad. Maar die communiteit ging als eerste dicht. Gelukkig had Megen ook ruimte. Ik heb daar bijna twintig jaar gewoond. En het is uiteindelijk heel heilige grond voor mij geworden. Ik zag dat ik daar dichter bij mijn verlangen kon zijn, het verlangen om bij God te zijn.”
“Ik kan me broeder noemen”
HEEL HEILIGE RUIMTE
Waarom was dat zo? “Er hebben generaties broeders gewoond met hun zoektocht naar God die ze daar richting hebben kunnen geven. Megen is heel bijzonder. Je komt echt een heel heilige ruimte binnen. God is daar duidelijk aanwezig. Na de verpleegopleiding in Veghel ben ik in 1998 in de wijkverpleging terechtgekomen, in een verzorgingshuis in Megen, in de thuiszorg. Toen dat dichtging ben ik in de buurt van Megen in de wijk gaan werken. Wat ik mooi vond aan de verpleging is dat ik daar pas zag hoe ik vruchtbaar kon zijn voor anderen. Fer was er voorstander van om vanuit de kerk een brug te maken naar de samenleving. De verpleging was mij echt op het lijf geschreven. Fer heeft als overste van 2003 tot 2013 de deuren van het klooster wijd opengezet. Ik moest in 2004 eigenlijk naar Amsterdam, maar Fer en Ed van Liemt (red: medebroeder) wilden, ook vanwege mijn werk, dat ik in Megen bleef. Ik moest toen weer schakelen.”
“Toen hier in Den Bosch het klooster werd aangekocht werd mij gevraagd of ik hier kwartier wilde maken, met br. Hans van Bemmel uit Megen en br. Roland en br. Jan uit Amsterdam. We hebben dat twee jaar gedaan, terwijl we hier nog niet woonden. Het was niet de bedoeling dat ik hier in Den Bosch zou gaan wonen. Maar Roland en Jan hebben mij uiteindelijk laten inzien dat ik hier gelukkig zou kunnen worden. In het begin was het in het klooster niet voor iedereen makkelijk. Nu is alles duidelijker en rustiger.”
“IK KAN ME BROEDER NOEMEN”
Hoe was je sabbat? “Vorig jaar had ik mijn sabbatsperiode omdat ik 25 jaar in het klooster zat, in Hülfensberg. Ik was daar nog nooit geweest, ik kende de drie broeders daar niet en ik kende geen Duits. Ook wegens de gegroeide samenwerking met Duitsland ben ik dat gaan leren. Na 25 jaar wilde ik geconfronteerd worden met een heel andere traditie, een heel andere taal, heel andere gewoontes. Het was een sabbat van de hele periode van 25 jaar kloosterleven, op een plek van Godsontmoeting. Ik begon daar die berg als een heilige berg te beschouwen, maar je moet uiteindelijk van die berg afdalen naar de realiteit van alledag.”
“Mijn conclusie was dat ik me ‘broeder’ kan noemen. Een broeder. In het boek Genesis vraagt de Schepper aan Abel: wie is je broer? Dus: wie zijn je broeders? Wat ben ik? Broeder. Het gaat om het broeder zijn in een broederschap. Het is goed om met broeders onder elkaar te zijn. Ik heb weer ontdekt dat ik echt tot een broederschap behoor: de hele wereld bevindt zich in broederschap. Ik maak onderdeel uit van de orde, maar het is veel breder. Dus vandaar: ik kan me broeder noemen. En met trots ook.”
Het klooster op de Hülfensberg
Br. Rangel voor de Sint Janskathedraal
“JE BENT ALS KOSTER ECHT DEURWACHTER”
Je bent nu aan het werk als koster. “In Den Bosch ging ik weer in de verpleging werken. Na een val en na een korte ziekenhuisopname na een hartkatheterisatie ben ik afgekeurd voor de verpleging. In de kathedraal had ik contact met de plebaan en mgr. De Korte. Ze kwamen hier vragen wie er koster kon zijn. Ik ben in de basiliek gaan integreren om te kijken of ik het aankon en hoe ik het vond. Ik werk er twintig uur, net als in de verpleging. Het was heel mooi dat ik gevraagd werd. Per 1 juni ben ik in dienst gekomen. Het werk is verdeeld over de hele week. We doen het met z’n tweeën, samen met een paar vrijwilligers. We ontvangen de gasten, de pelgrims. We houden de inventaris bij. En je moet ook mensen erop attenderen dat ze in een heiligdom komen, dat ze niet zomaar op een plek zijn, of in een monument. Je bent als koster echt ‘deurwachter’ zoals Franciscus schrijft.”
Wat vind je het mooist van je werk? “Franciscus heeft een brief geschreven aan de custoden. (red: ‘koster’ komt van ‘custos’ in het Latijn, ‘bewaker’) Wat ik mooi vind daarvan is, dat Franciscus heel duidelijk zegt: “De broeders custoden moeten weten dat zij de zegen hebben van de Heer God en van mij. (…) En dit moeten zij doen krachtens de echte en heilige gehoorzaamheid.” Het is dus eigenlijk een soort bemoediging van Franciscus. Er staat ook in hoe je met elkaar moet praten. Het is voor mij een bevestiging, ik mag me door Franciscus gesteund weten. Wat de verpleging betreft: het is psychisch en lichamelijk best hard werken. De zorg van nu is veel zwaarder dan twintig jaar geleden. In mijn sabbatperiode heb ik erover nagedacht hoe we ons kloosterleven hier konden moderniseren en ons vriendelijke gezicht naar buiten toe laten zien, het kloosterleven naar buiten toe uitdragen. Dat doe ik ook door koster te zijn. Mensen vragen mij altijd: wie is God? Wie is Jezus? En ze vragen wie ze zelf zijn. Dat komt ook doordat ik een pij draag.”
GOD VOELEN IN DE KATHEDRAAL
“Als mensen vragen: wie is God?, zeg ik allereerst: God is het allesomvattende. Als je alleen al loopt door het gebouw van het heiligdom van de kathedraal, zijn bouwwerk, hè – dan kun je Hem voelen. Dan zeg ik: voel maar wat God is. God is een zichtbaar teken. Franciscus brengt mij dichter bij Jezus in het grote geheim van God. Franciscus zegt: wij moeten onszelf verheffen, onszelf hoog houden, om het Godsmysterie te vieren. Meestal is dat door Jezus. Ik probeer altijd bij Franciscus uit te komen, aan wat hij zou denken. Ik kom altijd uit op zijn brief aan de custoden. Daarin staat: “Ik vraag jullie – ik spreek hier niet uit eigen naam – dat jullie, wanneer het passend is en jullie het dienstig vinden, de geestelijken nederig smeken, om het allerheiligste lichaam en bloed van onze Heer Jezus Christus en zijn geschreven heilige namen en woorden, die het lichaam heiligen, boven alles te vereren.” Franciscus geeft mij precies de juiste richting aan om bij Jezus Christus en God uit te komen. Als het gaat over de lofprijzing en aansporing die alle broeders mogen houden, dan komt daar alles eigenlijk al in samen. Hoe wij het mysterie, het kerkelijke feest kunnen vieren. Dat is bij Franciscus heel duidelijk. Dan voel ik dat ik in de traditie van de franciscanen hoor.”
“MIJN ROEPING ALS FRANCISCAAN WIJST ME DE WEG”
Hoe zie jij de toekomst van de provincie in Nederland de komende jaren? “Als mannen onder de 30 de komende tien jaar voor ons leven kiezen, is dat best moedig. Dan ben je een grote uitzondering. Vele mensen die bij ons willen komen, komen van een heel andere traditie, bijvoorbeeld van de protestanten. Wij kunnen hun bieden wat ze daar niet vinden. En wij kunnen hen gelukkig maken. Mijn eigen roeping als franciscaan gaat me ook in de toekomst de weg wijzen. Dat is zo en dat blijft zo. Ik kan altijd terugvallen op Franciscus en op mijn provincie. Ik heb nooit aan mijn roeping getwijfeld. Wel eens aan de orde.” HIJ LACHT
“Als ik nog een keer zou moeten kiezen, zou ik zeker weer franciscaan worden, maar dan zou ik liever in een kluizenarij wonen. Dat komt ook voort uit mijn sabbat. Wat ik fijn vind, is dat je dan meer afgesloten leeft en eigenlijk aan de dagorde vastzit, met een duidelijke structuur en de feestelijke momenten. Franciscus zat ook steeds in een kluizenarij. Wat hij daarmee bedoelt, is een klooster waar je niet direct bent aangesloten op de buitenwereld. Het gaat eigenlijk om een meer toegewijd leven. Als ik kon kiezen, zou ik in een meer besloten klooster willen wonen, zoals in Hülfensberg in mijn sabbatstijd, die Heilige Plek. Hier in San Damiano is het minder gestructureerd, ordelijk, dan in Megen, ook omdat we hier in een stad zitten natuurlijk. Het gaat mij om de dagorde van het bidden. De dagen van zwijgen. Met de broeders onderling, zonder dat contacten van buiten in de besloten ruimte van het bidden komen.”
Marie-Claire Willemsen