“Franciscus kleurt mijn weg”
Interview met Jan van den Eijnden ter gelegenheid van zijn vertrek uit het bestuur
24 jaar zat br. Jan van den Eijnden in het bestuur van de provincie, vanaf 1995 tot het afgelopen kapittel half mei. Alleen toen hij geen minister-provinciaal meer was, was er een onderbreking van drie jaar. Hij is in 1964 ingetreden en geprofest in 1968. In 1987 was zijn priesterwijding. In 1995 werd hij tot definitor gekozen en in 2001 tot vice-provinciaal. Jan was van 2004 tot 2013 minister-provinciaal en van 2016 tot dit voorjaar was hij weer definitor.
Jan van den Eijnen vertelt dat er een groot verschil is tussen de positie van bestuurder, definitor, en provinciaal. “Het definitorium zorgt gezamenlijk voor de organisatie van de provincie. De provinciaal heeft een aparte positie als voorzitter. Hij heeft ook op persoonlijk niveau met alle broeders te maken, als geestelijk leider en vertrouwensman. Soms zit je in de positie dat dat botst. Aangezien de provincie steeds kleiner wordt, is besturen moeilijker geworden. Je kunt je minder fouten permitteren omdat de impact van besluiten in een kleine groep immers groter is. Het creëren van draagvlak is daarom heel belangrijk. Ik benijd het nieuwe bestuur ook niet. Ik was altijd meer een bestuurder die de knoop doorhakte. Ik zou daar nu ook wat langer over doen. Ik was als bestuurder meer een globalist. Als je provinciaal wordt, moet je zakelijke, beleidsmatige dingen en persoonlijke dingen tegelijk uit elkaar houden en bij elkaar houden. Je krijgt te maken met vertrouwelijke zaken van broeders en wilt hen beschermen. Je zit in een eenzame positie. Franciscus vraagt het ook van de minister: dat je met een broeder zodanig omgaat dat hij de weg naar God blijft vinden.”
CONTACT MET ALLE BROEDERS
Wat vond hij de mooiste taak als provinciaal? Jan antwoordt dat het niet direct zijn keus was om provinciaal te worden. “Toen ik vice-provinciaal was, werd de provinciaal, Henk Geraedts, heel erg ziek. Hij stierf na drie maanden. Het definitorium vroeg mij, maar ik zat er helemaal niet op te wachten. Tegelijkertijd vond ik het ook wel een eer en een uitdaging. Het mooiste aan die taak vond ik het contact met iedere broeder, hoewel ik niet direct zo’n mensenmens ben.” Hij is als provinciaal begonnen met alle alleenwonende broeders op te zoeken. Sommigen waren diep geraakt: “Die zeiden: ‘Jan, jij bent de eerste provinciaal in 25 jaar die mij opzoekt.’ Ik vond het heel mooi om te doen en heb er ook veel van geleerd. Ik zei bij het afspreken dat ik niet kwam om te kijken of alles gebeurde zoals het hoorde. Ik heb de ruimte geschapen om ze hun verhaal te laten vertellen.” Hij heeft het nooit erg gevonden om provinciaal te zijn. “Ik vond het ook mooi om bezig te zijn met alle uitdagingen en was blij dat ik goeie bestuurders om me heen had.”
BESTUUR
Er waren verschillende grote zaken die speelden toen Jan in het bestuur zat. Toen hij vice-provinciaal was, speelde het project ‘Van professie franciscaan’, omdat binnen de provincie het gevoel van polarisatie heerste. “Wij vonden dat we ons dat zelf aanpraatten. Onder leiding van onze medebroeder Guy Dilweg hebben we dat project opgezet, dat geweldig goed gewerkt heeft. Toen ik provinciaal was hebben we huizen voor de toekomst gekozen, Amsterdam en Megen toen, en twee plekken voor de oudere broeders, Wijchen en Voorhout. Voor deze beslissingen moest veel voorwerk verricht worden.” Een ander onderwerp is het recente samengaan van de Nederlandse met de Vlaamse provincie. “Toen ik provinciaal was, kwam die vraag vanuit België voor het eerst langs. Ik denk dat het hele proces onvermijdelijk was.”
“Verder hebben we veel voorwerk gedaan voor het internationale noviciaat. Het is te danken aan mijn opvolger, Rob Hoogenboom, dat dat uiteindelijk gelukt is. Na ons eigen noviciaat hebben we een tijdje samengewerkt met Duitsland. Nu is er een gezamenlijk noviciaat in Ierland, Killarney.”
JONGERE BROEDERS
De provincie is volgens Jan gezegend dat er druppelsgewijs nieuwe broeders bij komen. “Deze jonge broeders zijn veel zelfstandiger. Ze hebben allemaal hun eigen leven geleid. Ze verwachten iets anders van de gemeenschap dan wij. Het zijn allemaal hoogst geïndividualiseerde mensen. Dat ligt ook aan de samenleving. Ik maak me weleens zorgen of de nieuwe generatie voldoende geëquipeerd is om bij te dragen aan de infrastructuur van de provincie. Ze zijn wel allemaal van goede wil. Ik hoop dat alle jongere broeders een plek vinden van waaruit ze met hun kwaliteiten op een franciscaanse manier naar buiten getuigenis van ons leven af kunnen leggen.”
“Vroeger had je niet in de gaten hoe de gemeenschap het jou mogelijk maakte om wat jij wilde, te realiseren. Bij mij was het vanzelfsprekend dat je theologie ging studeren en pater werd. Ik mocht door op de universiteit en heb kunnen promoveren. Af en toe realiseerde ik me dat ik die provincie wel dankbaar mocht zijn. Nu kan de provincie of een communiteit denken dat ze er moeten zijn om een individuele broeder zich te laten ontwikkelen. Omdat de communiteiten veel kleiner zijn, leggen opleidingen en bepaalde werkzaamheden daar een veel groter beslag op. Maar we zijn natuurlijk wel heel blij dat een broeder buitenshuis werk doet, want we horen op straat en zichtbaar te zijn. Dat is een spanningsveld. De jongere broeders hebben dus niet zozeer andere verwachtingen, maar wij moeten leren dat de taken van broeders een veel groter beslag leggen op het gemeenschapsleven.”
Het bewustzijn bij de communiteit en bij de jongere broeders is dus groter. “Ja. Het is natuurlijk logisch dat een broeder aan de slag wil met zijn afgeronde opleiding. De broederschap heeft zo’n broeder misschien wel voor iets anders nodig, maar het is wel lastig. De druk is groter. En jongere broeders moeten leren dat goedbedoelde hartelijkheid geen ongepaste nieuwsgierigheid is maar broederlijkheid. Maar ik kan me voorstellen als je al je eigen leven geleid hebt en nooit aan iemand verantwoording hebt hoeven afleggen, dat dat moeilijk kan zijn.”
Wat zou Jan de jonge broeders mee willen geven? “Ik denk dat ze veel vertrouwen in de Goddelijke Voorzienigheid nodig hebben. Ik heb er grote bewondering voor dat jongeren zich aansluiten bij zo’n kleiner wordende provincie. Zij zullen vaker dan ik voor een keuze gesteld worden, waardoor ze iets zullen moeten doen wat ze niet zo graag doen. Ik ben nu 58 jaar franciscaan. Ik heb maar één keer iets gedaan alleen omdat dat moest van de provinciaal. Dat was naar Megen komen, vanuit Utrecht. Ik vond het altijd een gat, onbereikbaar. Zo’n heel kloosterlijke setting. Ik ben van de ‘generatie-De Bilt’: eind zestiger jaren zijn we tussen de mensen gaan wonen. Rob Hoogenboom, mijn opvolger, had goede motieven om mij te gaan vragen hier te gaan wonen.”
Internationaal noviciaat in Killarney
Bestuur 2019-2022, het laatste bestuur
waar Jan van den Eijnden deel van uitmaakte
“Ik weet me nog steeds uitgedaagd door wat ik de franciscaanse spiritualiteit noem”
GEEN MOMENT SPIJT
Hij zou nu weer kiezen voor een leven als franciscaan en als priester. Toen hij jong was, wilde hij Engels studeren en leraar worden, of pastoor worden. Bij de franciscanen was dat toen allebei mogelijk. Hij heeft geen moment spijt gehad. “Ik heb er wat lang over gedaan voor ik priester werd, ook omdat ik verlegen was. Toen ik afgestudeerd was in de theologie ben ik begonnen in de volwassenencatechese. Lesgeven dus, dat doe ik graag. Toen ik op een gegeven moment dacht ik dat ik het wel kon, ben ik parttime pastoor geworden. Daarnaast heb ik ook altijd lesgegeven of onderzoek gedaan, ook aan de KTHU (red: Katholieke Theologische Universiteit Utrecht). Ik heb nog een proefschrift geschreven. Ik ben ook met veel plezier pastoor geweest.”
“Ik ben politiek actief geraakt op mijn oude dag (red: Jan is lid van de SP in Oss). Ik hoef hier nog niet weg uit Megen. Ik heb ook nog wat commissariaatjes zoals ik dat noem. Ik zit in het bestuur van het Franciscaans Studiecentrum (FSC). Ik zit in de Brielse Commissie. Ik ben pauselijk commissaris van een kleine, uitstervende zustercongregatie in Nederland. Studeren doe ik niet zoveel meer. Natuurlijk lees ik nog weleens een theologisch boek of artikel. Ik geef ook nog weleens een lezing of een gastcollege, maar ik publiceer niet meer. Ik probeer ook een beetje pensionado te zijn. Ik zit nog in de redactie van Tijdschrift voor Verkondiging. Allemaal van die klusjes. Het is nog genoeg om me helemaal niet te vervelen. Ik ben dadelijk 76. Het is ook heerlijk om een roman of een krimi te lezen, zonder daar gewetensbezwaren bij te hebben.”
NIET UIT DE BAND SPRINGEN
In het roepingsverhaal op de website zegt u: “Ik weet me nog steeds uitgedaagd door wat ik nu maar gemakshalve de franciscaanse spiritualiteit noem. Die houdt mij ook scherp voor dingen waar ik me uit mezelf misschien niet zo mee zou bezighouden of warm voor zou worden.” U heeft in uw leven ondanks uzelf allerlei stappen gezet.
“Ja. En daar spelen altijd andere mensen een rol in. Ik heb alle uitdagingen opgepakt die langskwamen in mijn leven. Met vallen en opstaan ben ik volwassen geworden in de orde. Ik ben dankbaar voor de ruimte die ik heb gekregen van de broeders. Ik vind ook dat je als bestuurder en als provinciaal vertrouwen in iedere broeder moet hebben en ruimte moet geven. Bij mijn intreden was ik van de eerste generatie die opgroeide met de franciscaanse spiritualiteit. Ik ben sterk beïnvloed door het feit dat ik gepromoveerd theoloog ben en Thomas van Aquino en Bonaventura heb bestudeerd. God staat bij mij op de eerste plaats en Franciscus kleurt mijn weg. Hij houdt mij bij dingen waar ik van nature niet zo makkelijk toe zou komen. De vraag was voor mij ook altijd: als ik geen franciscaan was geworden, hoe zou ik dan geleefd hebben? Ik zou graag veel geld verdiend hebben, voor mooie en dure dingen, lekker eten, en veel reizen. Ik zou anders een ‘big spender’ geworden zijn. Maar de sociale controle van de broederschap zorgt ervoor dat ik niet uit de band spring.”
BARMHARTIGHEID
De ‘Brief aan de minister’ van Franciscus heeft voor mij een grote rol gespeeld: over de grote barmhartigheid voor broeders, ook voor broeders die zondig en niet regulier leven. Toen ik provinciaal was, heeft de laatste drie jaar het seksueel misbruik zeer sterk gespeeld. Gelukkig ging het vooral om broeders die al overleden waren. Ik heb twee of drie keer gehad dat ik een broeder ermee moest confronteren. Ik heb dat vertaald in het feit dat ik er altijd vanuit ben gegaan, tenzij de klachtencommissie het absolute tegendeel had bewezen, dat de klager gelijk heeft. De barmhartigheid bij mij is geweest dat ik met niemand in de provincie heb gecommuniceerd over welke broeders het waren.”
“Franciscus is aanwezig in mijn dagelijks handelen. De franciscaanse spiritualiteit wijst me op de eenvoud, de aandacht voor het milieu, de welwillendheid ten opzichte van de arme medemens. Maar als het gaat om mijn spiritualiteit is wat mij draagt toch meer datgene wat ik in mijn studie over God heb leren begrijpen, voor zover dat kan. Er is geen plek ter wereld en geen plek in je eigen leven waar God niet is. Franciscus zegt tegen mij: ‘Jan, je bent om de een of andere rare reden franciscaan geworden. Maar een minderbroeder leeft zo en niet zo.’ Hij houdt mij wat dat betreft bij de les. En ook de broeders om mij heen.”
GOD IS ER ALTIJD EN OVERAL, MET LIEFDE
“God is er. Het mooie van het communitaire leven is ook dat je in de regelmaat van het gebed er een paar keer per dag bij stilstaat, dat er geen situatie in je leven is waar God niet is – hetgeen niet betekent dat je af en toe ontzettend naar Hem op zoek moet om te kijken waar Hij dan is.”
Is God voor hem veranderd in de loop van de jaren? “Mijn promotor Ferdinand de Grijs zei: ’God verandert niet, wij veranderen.’ Dat God er altijd en overal is, en met liefde, dat heb ik ook meegekregen van thuis. Ik heb altijd met Onze Lieve Heer geleefd als een grote bron van vertrouwen. Ik had ook een heel liberale moeder. Ik ben misdienaar geweest in de tijd van het nuchter zijn. Ik was nogal flauwvallerig als ik niet gegeten had. Op een gegeven moment zei ze dat ik eerst een boterham moest eten en dan gewoon te communie mocht gaan. ‘Dacht je dat Onze Lieve Heer wil dat jij flauwvalt? Als Hij zich met dat soort futiliteiten bezighoudt, dan hoef ik Hem ook niet.’”
“Ik praat op een volwassen manier over de gedachte dat God een en al liefde is. Dankbaarheid jegens God die alleen maar goed is jegens jou vertaalt zich hopelijk in een leven waarin je ook goed bent jegens God en tegen elkaar, en door niet altijd je eigen zin te doen. Ik kan me niet herinneren dat ik ooit bang ben geweest voor Onze Lieve Heer. Maar als ik dood moet gaan kan het toch zijn dat dat een geweldige hijs zal zijn. Je weet niet van tevoren of je in volle overgave doodgaat of dat je een geweldige doodsstrijd te strijden krijgt. Ik heb genoeg verschillen gezien. De een is een en al nieuwsgierigheid en verlangen en de ander is doodsbenauwd – niet voor God maar voor hoe dat allemaal zal gaan en: verdwijn ik in een niets of kom ik in iets heel moois? Dat heb ik ook wel, bij tijd en wijle, dat ik die twee dingen toch bij me draag.”
Marie-Claire Willemsen