Maar wie is de auteur? Er staat geen naam bij de tekst. De aanname is nu dat de priester Esther Auguste Bouqerel de schrijver is. Hij stichtte het tijdschrift in 1901en schreef het bijna altijd alleen vol. Hij publiceerde regelmatig gebeden meestal zonder vermelding van de schrijver.
Bouquerel was zeer bekommerd om de vrede. Nochtans verwijst hij in zijn verdere publicaties niet meer naar het gebed.
Heftige polemiek
Een van de vele lezers van La Clochette was een zekere kannunik Louis Boissay. Ook hij was intens bezig met de problematiek van oorlog en vrede, een heet hangijzer in de wereldpolitiek van die dagen. Hij stichtte een broederschap ter ere van ‘De zalige maagd Maria, hulp der christenen, koningin van de vrede’ en vroeg de leden te bidden voor de vrede in kerk en wereld.
Boissay was echter betrokken in een heftige polemiek. “Pacifistes? Non! – Pacifiques? Oui!” was zijn leuze (Pacifist? Neen! – Vredelievend? Ja!) In het vredesgebed zag de kanunnik een mooie samenvatting van wat hij voorstond en hij gaf daarom bekendheid aan het gebed door publicatie ervan in zijn eigen tijdschrift.
Markies
Langs deze weg kwam het gebed onder ogen van markies Stanislas de la Rochethulon et Grente, eveneens geraakt door het vredesvraagstuk, en opnieuw raakte het gebed verzeild in een ideologische strijd. De markies ijverde namelijk voor de vrede in Europa door de eenheid van alle Europese vorstenhuizen te verkondigen. In zijn visie gingen ze alle terug op zijn, veronderstelde, eigen voorvader Willem de Veroveraar (ca. 1028 – 1087). Markies Stanislas was met zijn vredesbeweging zeer succesvol bij adellijke en vorstelijke personen en zijn beweging werd al snel internationaal.
De beweging zocht ook contact met het Vaticaan en stuurde ter attentie van de paus twee gebeden naar Rome waaronder het gebed uit La Clochette.
Zo kwam het gebed op 20 januari 1916 in een Italiaanse vertaling en met begeleidende uitleg in de Vaticaanse krant Osservatore Romano terecht. De vertaling was niet geheel vlekkeloos en bevatte enkele kleine veranderingen.
Terugvertaald
Dankzij deze publicatie kende het gebed een zeer snelle verspreiding. Tegelijk ligt hier de bron van de vaagheden over de oorsprong en de betekenis van het gebed.
Al enkele dagen later neemt het blad La Croix in Parijs het artikel uit Osservatore Romano over. Het gebed zelf wordt vanuit de betwistbare Italiaanse vertaling terugvertaald naar het Frans. In 1917 komt het gebed voor in een publicatie van mgr. Alexandre Pons, die eveneens een belangrijke bron van verspreiding wordt.
Bidprentje
Het eerste verband met Franciscus ontstaat als de kapucijner pater Etienne Benoît het gebed laat afdrukken op de achterzijde van een bidprentje met op de voorkant een afbeelding van Sint Franciscus. Hij geeft het de titel ‘Gebed voor de vrede’, zonder te vermelden dat het van Franciscus zou komen. Maar onder het gebed schrijft hij wel dat het treffend uitdrukt hoe men ‘een kind van Sint-Franciscus’ moet zijn en hij beveelt het aan bij de leden van de franciscaanse derde orde, die juist in die tijd ontdekken dat hun beweging oorspronkelijk een sterk accent legde op de vrede.
Renoux is echter van mening dat het bidprentje niet zo’n grote verspreiding heeft gekend en dat het toeschrijven aan Franciscus langs een andere weg is gegaan en wel langs een protestantse weg.
Protestantse pastor
Na de Eerste Wereldoorlog van 1914-1918 wordt de protestantse pastor Jules Rambaud gevraagd een bemiddelende en verzoenende rol op zich te nemen in de Duitse gebieden die toen door Franse troepen werden bezet. Binnen dat kader richtte hij een vredesbeweging op, Evangelische-Christliche Einheit. In de lente van 1925 ontdekt Rambaud ons gebed voor de vrede, niet de gebrekkige versie uit La Croix, maar de eerste versie uit 1912 uit La Clochette.
Via pastor Rambaud komt het gebed terecht bij de protestantse officier Etienne Bach, die onder invloed van Rambaud in 1923 eveneens een vredesbeweging had gesticht: Mouvement de formation de Jeunesses Chrétiennes de toutes nationalités. Deze beweging sloot zich in 1924 aan bij een bestaande beweging: Mouvement des Chevaliers du Prince de la Paix.
Andermaal komt ons gebed in politiek vaarwater. De beweging wil zich onderscheiden van de toenmalige pacifistische en antimilitaristische tendensen door te benadrukken dat vrede alleen van God kan komen. Hun manifest begint met de aansporing: “Je zult de vrede beschouwen als een werkelijkheid die je zelf niet kunt verwezenlijken, maar die alleen in jou en buiten jou door God verwezenlijkt kan worden.”
De vredesbeweging van Bach verspreidt het gebed langs verschillende kanalen, zoals tijdschriften en postkaarten, in oplages van vele duizenden exemplaren en in verschillende landen, met name in Zwitserland en in België.
Zo verschijnt het gebed ook in een het verslag van een samenkomst van de vredesbeweging met hier voor het eerst, zonder verdere uitleg, de vermelding: ‘toegeschreven aan Sint-Franciscus van Assisi’.
Ridders voor de vrede
Voortaan zal de beweging van de ‘ridders voor de vrede’ het gebed verspreiden met telkens de toevoeging: ‘toegeschreven aan de heilige Franciscus’.
Vreemd blijft dat het vredesgebed juist in een protestants milieu opeens aan Franciscus wordt toegeschreven. Renoux vermoedt hier de indirecte invloed van een beroemde biografie over Franciscus, Vie de Saint François (uit 1894) van Paul Sabatier, die veel sympathie voor de heilige had gewekt in Frans-protestantse milieus.
Het boek van Renoux gaat nog verder en onderzoekt hoe het gebed voor de vrede verspreid geraakte in de verschillende landen. Voor wie daarover meer wil weten is het boek een aanrader. Het leest bijna als een detectiveverhaal en door de verwevenheid met de Europese geschiedenis laat het werk van Christian Renoux zich tevens lezen als een mentaliteitsgeschiedenis van de eerste helft van de twintigste eeuw.
André Jansen
Christian Renoux, La prière pour la paix attribuée à saint François. Une énigme à résoudre, Les éditions franciscaines, 2001. ISBN 2-85020-096-4.
Bovenstaand artikel is een samenvatting van het artikel van André Jansen ofm, ‘De geschiedenis van een gebed.’ In: Franciscaans Leven, 84 (2001), 135-140.