Stadsklooster San Damiano

TAAL VAN HET HART

Jan ter Maat woont sinds vier jaar in Stadsklooster San Damiano in Den Bosch. Een jaar geleden, op 11 april 2021, werd hij door Mgr. dr. Gerard de Korte priester gewijd in de kerk van het Stadsklooster. Hij vertelt over zijn leven, zijn keuze om franciscaan te worden en zijn drijfveren.

“DAAR LIGGEN DE ZAADJES”

“Mijn ouders woonden hier vlakbij, in Andel, het calvinistische Brabant, waar mijn vader predikant was in de gereformeerde kerk. Ik ben in oktober 1978 geboren in het ziekenhuis in Den Bosch. We zijn vaak verhuisd omdat mijn vader steeds elders werd beroepen: naar Twente, Leeuwarden en   Etten-Leur. Na de middelbare school ben ik geneeskunde gaan studeren aan de katholieke universiteit in het Belgische Leuven. Ik wilde een beroep doen waarin je mensen kon helpen. Daar ben ik terechtgekomen ‘op kot’ in een benedictijner abdij met zo’n zeven monniken en ruim tachtig studenten. In de abdij ben ik voor het eerst met religieus leven in aanraking gekomen.”

“Ik ben altijd protestants betrokken geweest. Het was vanzelfsprekend om naar de kerk te gaan, te geloven en iets met je geloof te doen. Daar liggen de zaadjes voor het binnenkomen bij de franciscaanse familie. Ik werd opgevoed met omkijken naar mensen die het minder hebben. De verstandelijk beperkte zus van mijn vader heeft daar ook aan meegeholpen. Die kwam vaak bij ons thuis en het was heel normaal om met haar op te groeien. De katholieke kerk kende ik al wel een beetje. Maar in Leuven ging ik op een gegeven ogenblik elke zondag naar de mis in de abdij. Als je zo naar mijn roepingsverhaal kijkt, is het geen toeval geweest dat ik daar kwam te wonen.”

“HET IS GOED OM MENSEN GEWOON MENS TE LATEN ZIJN” 

“Uiteindelijk wilde ik geen arts worden omdat een arts zijn patiënten maar heel weinig ziet. Toen heb ik voor het eerst getwijfeld of ik theologie zou gaan studeren. Maar ik ben verpleegkunde gaan studeren in Ede en heel bewust in de psychiatrie gaan werken. Je werk is dan het praten met mensen, heel dichtbij zijn en ondersteunen. Eerst heb ik in Den Dolder gewerkt, met mensen die een misdrijf hadden gepleegd. Daarna heb ik in Ede en Oosterbeek gewerkt in de kinder- en jeugdpsychiatrie. Ik heb toen met verstandelijk beperkte kinderen gewerkt. Dat was heel leuk. Misschien had ik toen nog de ambitie om de wereld te redden… Terwijl ik nu denk: het is ook goed om mensen, al zijn ze heel ziek of heel ver van de maatschappij verwijderd – en dat merk je hier aan de deur ook (red: de dak- en thuislozen die langskomen bij het Stadsklooster) –, gewoon mens te laten zijn. Het maakt dan eigenlijk niet zoveel uit of je ze beter maakt als je ze gewoon accepteert zoals ze zijn.”

JE EIGEN LEVEN HELEMAAL TERUGGEVEN AAN GOD

“Vanaf het moment dat ik in die abdij woonde, dacht ik soms na over de vraag of het religieuze kloosterleven iets voor mij zou zijn. Dan dacht ik steeds: nee, want ik wil carrière maken en een goeie baan hebben.” Jan lacht. “Dus dan duwde ik die vraag weer weg. Maar dan kwam-ie een jaar later of zo weer terug. Ondertussen had ik toen ook al een keer franciscanen ontmoet en over de franciscaanse spiritualiteit gelezen. Ik had ontdekt dat dat wel paste bij hoe ik ben opgevoed. Ik weet niet of ik in de abdij toen ook al iets kon benoemen wat me daarin aantrok. Achteraf zou ik zeggen dat ik het zo mooi vond omdat je je eigen leven helemaal teruggeeft aan God, van wie je het hebt gekregen.”

EEN PLEK EN EEN MANIER OM IN TE ADEMEN

“In de kinder- en jeugdpsychiatrie was ik vooral aan het uitademen. Je moet ook af en toe inademen. Ik was een beetje de balans kwijt van geven en krijgen. Er waren ondertussen wat contacten met de franciscanen gegroeid en ik was een aantal keren in Megen geweest. Ik merkte dat dat een plek was en ook een manier, zo met het getijdengebed, om in te ademen en ook om je werk vanuit een bepaalde spirituele bron te doen, een bepaalde ‘visie’. Ik ben toen katholiek geworden en heb ook in Megen het vormsel gekregen, omdat ik franciscaan wilde worden.”

“Ik wilde heel bewust katholiek worden zodat ik het ook zou blijven mocht ik uiteindelijk toch geen franciscaan worden. In de protestantse kerk voelde ik me met name in de vieringen niet meer zo heel erg thuis. Die vieringen zijn heel erg cognitief. De katholieke liturgie raakte mij veel meer, als 8-jarig jongetje al eens. Na mijn noviciaat in Duitsland wilde ik weer terug naar de psychiatrische verpleging. Maar ik deed daar een sociale stage in een tehuis voor verstandelijk beperkten, ‘Bijbelverhalen met broeder Jan’. Ik  las voor uit de kinderbijbel en dan gingen we daar over praten. Dat vond ik erg leuk. Dus toen begon ik over het pastoraat en theologie na te denken.”

“IK WIL EEN GOEIE PASTOR WORDEN”

“In Utrecht heb ik toen een HBO-opleiding theologie gedaan omdat ik er graag in de praktijk iets mee wilde kunnen doen. Ik heb altijd geroepen: ik hoef geen theoloog te worden, in de zin van wetenschapper, maar ik wil een goeie pastor worden. Naast mijn opleiding heb ik nog twee jaar in de zorg gewerkt. Toen ben ik vanuit Amsterdam hiernaartoe gegaan om een en ander te helpen  opbouwen (red: in het Stadsklooster zijn franciscanen, kapucijnen, clarissen en leden van derde orde gaan samenwonen). Ik heb natuurlijk tussen de 10 en 15 jaar lang nagedacht of intreden iets voor mij zou zijn. Het is een manier van leven die goed bij mij past. Mijn priesterschap staat voor mij op de tweede plek. Op de eerste plaats ben ik franciscaan. Ik ben nu een jaar priester en ik heb een heel mooi jaar gehad. Het priesterschap zou ik misschien ook op non-actief kunnen zetten, maar van het franciscaan zijn zou ik niet meer zo snel af kunnen en willen. Dat is deel gaan uitmaken van wie ik ben.”

VERBONDENHEID DOOR AANDACHT

“De betekenis van Franciscus is voor mij heel concreet: het omgaan met mensen aan de onderkant van de samenleving. Het verhaal van Franciscus met de melaatse inspireert mij heel erg. Mijn interpretatie daarvan is dat Franciscus van zijn paard steeg en zag dat die man geen melaatse was, maar een mens. Dat die melaatsheid niet de identiteit van die man bepaalde. Op de eerste plaats zijn de dak- en thuislozen en de mensen met een verstandelijke beperking mensen, met leuke en rare dingen; daarna komt pas de beperking. Ik vind het belangrijk om vooral te luisteren naar mensen, niet te snel met oordelen of oplossingen te komen. Voor een deel helpt mijn beroepsmatige kennis me bij het omgaan met de dak- en thuislozen hier. Je hoeft bij deze mensen niet per se de gesproken taal te verstaan om toch heel diep contact te hebben. Er is ook een taal van het hart. Je kunt je sterk met iemand verbinden als je naar iemand luistert, ook al versta je hem of haar niet. Uit liefde voor die mens. Dat heb ik gemerkt met een medebroeder in India en ook bijvoorbeeld met een dakloze hier in Den Bosch die niet te verstaan was. Met het hebben van aandacht voor elkaar voel je de verbondenheid.”

“HOE KAN ÍK OP EEN GOEDE MANIER FRANCISCAAN ZIJN?”

“Het kloosterleven is voor mij verbonden met het franciscaan zijn. Voor mij hoort dat samenleven met broeders er wel bij. Soms is dat heel lastig. Mijn medebroeders zijn niet allemaal hetzelfde als ik en denken niet hetzelfde als ik. Soms zou het fijn zijn als iedereen zou denken als ik.” Jan lacht. “Het zou ook heel saai zijn. Het heeft ook wel iets om zo intensief met elkaar samen te leven, omdat het iets van je vraagt en je uitdaagt. Gelukkig is er ruimte om me terug te trekken. Ik heb niet zoveel vrije tijd. Vroeger las ik graag en luisterde ik graag naar muziek. Dat doe ik nu maar weinig. Maar wat vooral ontspant, zijn sociale contacten, met vrienden, familie. Tegenwoordig heb ik naast mijn drukke werkzaamheden als pastor van de kerk, voor het huisbestuur en het landelijk bestuur meestal wel een halve dag over, op vrijdag. Dan bezoek ik vrienden of familie.”

“Ik vind het niet verontrustend dat de orde kleiner wordt. Wat ik soms wel lastig vind, is de manier waarop je daarmee moet dealen. We moeten als provincie, als broederschap goede keuzes maken met elkaar. Ik ben een broeder met een Nederlandse nationaliteit, maar ik ben lid van een internationale broederschap. In principe zou ik denk ik overal ter wereld wel franciscaan kunnen zijn. Toen ik mijn noviciaat begon, vroeg ik me wel af hoeveel zin het had om in te treden in een broederschap die snel kleiner zou worden. Na een maand dacht ik al: het is een verkeerde vraag, het gaat erom hoe IK op een goede manier franciscaan kan zijn. Voor mij is dat toch altijd verbonden met het samenleven met minimaal een of twee andere broeders.”

NAVOLGERS VAN CHRISTUS  

“In mijn preken gaat het over de grote thema’s van God: voor mij liefde, barmhartigheid, verbond. Jezus laat in de ultieme vorm de belichaming daarvan zien. Als je een perfect mens zou zijn, zou je kunnen leven zoals Jezus doet. Maar dat zijn we niet. En Franciscus staat nog weer wat dichterbij omdat hij geen perfect mens is. Maar hij heeft wel heel goede voorbeelden gegeven. En dat tegelijkertijd wel op zo’n radicale manier dat het ook moeilijk is om het precies zo te doen als hij. Ik ben als pastor met name voor de eucharistievieringen heel erg bezig met wat Jezus gezegd en gedaan heeft. Je kunt daar best een voorbeeld aan nemen maar je moet je er tegelijkertijd ook van bewust zijn dat je het nooit zo perfect zult kunnen als hij. En dan is Franciscus net wat concreter. Bij hem kun je nog denken: als ik heel erg mijn best doe, zou ik dat ook nog wel kunnen. Ik preek bijna nooit over Franciscus. Vaak zitten er in mijn preken wel wat franciscaanse thema’s. Het staat ook in onze Regel: we zijn geen navolgers van Franciscus maar wij zijn navolgers van Christus. We mogen het eigenlijk net zo als Franciscus op onze eigen manier doen. Maar het is wel fijn als je een broeder als hij naast je hebt lopen die een beetje dezelfde richting uit denkt als jijzelf.”

Marie-Claire Willemsen

Gerelateerde nieuwsberichten