Hij geeft te kennen ook religieuze kunst te willen blijven schilderen. Hij mag een schildering maken voor in het altaar. Met succes. Vanaf die tijd krijgt hij vanwege succes tot op hoge leeftijd opdrachten in die geest. De schilderijen van de zijaltaren in de kloosterkerk van Megen en de inmiddels weer verdwenen muurschilderingen in de kapel van de Megense clarissen zijn eveneens van zijn hand.
Hij stelt zich het kloosterleven voor als de meest haalbare weg om dicht bij God te komen door te bidden en in die periode dienstbaar te zijn aan zijn medebroeders, de bezoekers die zich aan de kloosterpoort melden voor een aalmoes, geestelijke bijstand of gebed. Armoede heerst in die tijd alom. Ziekten, werkeloosheid en zorgen om het dagelijks bestaan van de medemens zullen Everardus zijn hele leven lang beroeren.
Een groot deel van zijn leven woont hij Megen, waar hij in mei 1899 dezelfde taak krijgt toegewezen.
Hij is erg kritisch naar zichzelf bij het vormgeven van zijn kloosterleven. Steeds wil hij zich verbeteren. Hij neemt de strenge regels van de orde veel te zwaar op. Zijn gardiaan en biechtvader moeten hem met regelmaat erop wijzen milder te zijn in de naleving van die regels.
Hij leest geschriften van heiligen en overwegingen, die met het kloosterleven te maken hebben, maakt daar notities van en hanteert die bij het overdenken van zijn dagelijkse invulling van het minderbroeder zijn.
In 1917 en 1918 is hij korte tijd portier in het voor hem te drukke klooster van Woerden en in het klooster van Heerlen, waar hij aan de poort de Limburgers en de buitenlandse mijnwerkers niet kan verstaan. Hij moet steeds medebroeders lastigvallen om de bezoekers te woord te kunnen staan.
Terug in Megen, waar hij zijn “lief stil kloosterke” weet, pakt hij zijn oude taken weer op. Die gaan hem goed af enspoedig neemt het mensen, dat om zijn advies of gebed vragen toe. Hij heeft een luisterend oor voor ieder die daar behoefte aan heeft en stelt kennelijk velen gerust met zijn “daar zullen we samen voor bidden.” Het vertrouwen in zijn voorspraak bij God neemt met de loop der jaren toe. Het ‘Heilig Bruurke van Megen’ gaat steeds meer rond in de volksmond.